Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Spaans Nederlands
  • la distancia = de afstand
  • la enseñanza = het onderwijs
  • últimamente = de laatste tijd
  • la asignatura = het vak
  • la asignatura

    het vak op school

  • la experiencia = de ervaring
  • contactar = contact leggen
  • describir = beschrijven
  • la capital = de hoofdstad
  • la isla = het eiland
  • la emigración = de emigratie
  • el nativo = de native speaker
  • la lengua materna = de moedertaal
  • el fénomeno = het fenomeen / het genie
  • descubrir = ontdekken
  • el lugar de residencia = de woonplaats
  • el hogar = het huis / de (woon)plek
  • la profesión = het beroep
  • la curiosidad = de wetenswaardigheid
  • crecer = (op)groeien
  • caracterizarse por = zich kenmerken door
  • desayunar = ontbijten
  • abierto = open / toegankelijk
  • amable = vriendelijk
  • poco amable = onvriendelijk
  • parecerse = op elkaar lijken
  • desarrollar = ontwikkelen
  • practicar = oefenen
  • el examen = het examen
  • ser capaz de = in staat zijn om
  • conquistar = veroveren