FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Spaans
De Uitgeversgroep
SPA A2 HO
A2 - 2e editie
Hoofdstuk 10.0 - Werk voorbereiden
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Spaans
Nederlands
Albahaca
=
Basilicum
Asado
=
Gebakken
Asar
=
Bakken
Azafrán
=
Saffraan
Batir
=
Mixen
Calcular
=
Berekenen
Calentar
=
Opwarmen
Cerrado por….
=
Gesloten vanwege
Cilantro
=
Koriander
Cocer / Cocinar / Preparar la comida
=
Koken
Cocido
=
Gekookt
Colar
=
Zeven
Colocar
=
Plaatsen
Componer el menú
=
Het menu samenstellen
Comprobar
=
Controleren
Conservar
=
Bewaren
Cortar
=
Snijden
Crear
=
Creëren
Decorar
=
Decoreren
Delicioso
=
Lekker
Descongelar
=
Ontdooien
Desenrollar
=
Uitrollen
Disculpen las molestias
=
Sorry voor de overlast
Doblar
=
Vouwen
El abrebotellas
=
De flesopener
El abrelatas
=
De blikopener
El ajo
=
De knoflook
El albaricoque
=
De abrikoos
El anfitrión
=
De gastheer
El aparato
=
Het apparaat
El apio
=
De bleekselderij
El arándano
=
De blauwe bes/bosbes
El arroz
=
De rijst
El asador
=
Het braadspit
El atún
=
De tonijn
El bacalao
=
De kabeljauw
El batidor
=
De garde
El bogavante / La langosta
=
De kreeft
El brócoli
=
De broccoli
El calabacín
=
De courgette
El calamar
=
De pijlinktvis
El caldo
=
De bouillon
El camarón / La gamba
=
De garnaal
El cangrejo
=
De krab
El cazo
=
De steelpan
El cerdo
=
Het varken
El champiñón
=
De champignon
El cochinillo / El lechón
=
Het speenvarken
El cocinero
=
De kok
El cocinero jefe / El jefe de cocina
=
De chef-kok
El codillo
=
De schenkel
El col de bruselas
=
De spruit
El colador
=
De zeef/vergiet
El coliflor
=
De bloemkool
El conejo
=
Het konijn
El congelador
=
De diepvries
El contenedor
=
De container
El corcho
=
De kurk
El cucharón
=
De opscheplepel
El cuchillo
=
Het mes
El embudo
=
De trechter
El escurridor
=
De zeef
El espárrago
=
De asperge
El flan
=
De pudding
El guardarropa
=
De garderobe
El higo
=
De vijg
El horno
=
De oven
El juego
=
Het spel
El kiwi
=
De kiwi
El langostino
=
De langoustine
El lavavajillas
=
De vaatwasser
El lenguado
=
De tong
El limón
=
De citroen
El líquido
=
De vloeistof
El lomo
=
De lende
El mantel
=
Het tafelkleed
El mayordomo / El sommelier / El sumiller
=
De sommelier
El mejillón
=
De mossel
El melocotón
=
De perzik
El melón
=
De meloen
El microondas
=
De magnetron
El pato
=
De eend
El pavo
=
De kalkoen
El pepino
=
De komkommer
El pescado
=
De vis
El pimiento
=
De paprika
El plátano
=
De banaan
El platillo
=
Het bordje
El plato
=
Het bord
El pollo
=
De kip
El pomelo
=
De grapefruit
El puerro
=
De prei
El pulpo
=
De inktvis
El rábano
=
De radijs
El rallador
=
De rasp
El rape
=
De zeeduivel
El recipiente
=
De schaal/kom
El rodillo
=
De deegroller
El sacacorchos
=
De kurkentrekker
El salmón
=
De zalm
El solomillo (de cerdo)
=
De (varkens)haas
El surtido
=
De voorraad
El tenedor
=
De vork
El tomate
=
De tomaat
El vaso de agua
=
Het waterglas
El/la ayudante de cocina
=
De keukenhulpssistent
Eneldo
=
Dille
Escurrir
=
Afgieten/laten uitlekken
Freír
=
Bakken/frituren
Frito
=
Gebakken/gefrituurd
Gestionar el surtido
=
De voorraad beheren
Gratinar
=
Gratineren
Hervir
=
Koken/aan de kook brengen
Hornear
=
Bakken in de oven
Inspeccionar
=
Inspecteren
La aguja
=
De halskarbonade
La alcachofa
=
De artisjok
La almeja
=
De venusschelp
La anchoa
=
De ansjovis
La anfitriona
=
De gastvrouw
La anguila
=
De paling
La balanza de cocina
=
De keukenweegschaal
La basura
=
Het afval
La batidora
=
De mixer
La berenjena
=
De aubergine
La botella
=
De fles
La cabeza
=
De kop
La cacerola
=
De pan
La calabaza
=
De pompoen
La calidad
=
De kwaliteit
La carne
=
Het vlees
La carne bovina / La carne de vaca / La carne de vacuno / La carne vacuna
=
Het rundvlees
La carne de cerdo
=
Het varkensvlees
La carne de cordero
=
Het lamsvlees
La carne de ternera
=
Het kalfsvlees
La carta de vinos
=
De wijnkaart
La cazuela
=
De stoofschotel
La cebolla
=
De ui
La cereza
=
De kers
La chuleta / La costilla
=
De kotelet
La ciruela
=
De pruim
La cocina
=
De keuken
La cocina mediterránea
=
De mediterrane keuken
La copa de vino
=
Het wijnglas
La cristalería
=
Het glaswerk
La cuchara
=
De lepel
La cucharita
=
Het lepeltje
La dependencia
=
De verslaafdheid
La ensalada
=
De salade
La espinaca
=
De spinazie
La espuma
=
Het schuim
La espumadera
=
De schuimspaan
La fecha de caducidad
=
De houdbaarheidsdatum
La frambuesa
=
De framboos
La freidora
=
De frituurpan
La fresa
=
De aardbei
La granada
=
De granaatappel
La guarnición
=
De garnering
La hora feliz
=
Het happy hour
La judía verde
=
De sperzieboon
La lata
=
Het blik
La lechuga
=
De sla
La lima
=
De limoen
La lubina a la sal
=
De zeebaars in zoutkorst
La mandarina
=
De mandarijn
La mantelería
=
Het tafellinnen
La manzana
=
De appel
La masa
=
Het deeg
La merluza
=
De heek
La naranja
=
De sinaasappel
La nata
=
De room
La nectarina
=
De nectarine
La nevera
=
De koelkast
La nuez de coco
=
De kokosnoot
La olla
=
De (grote) pan
La olla a presión
=
De snelkookpan
La ostra
=
De oester
La paletilla
=
De schouder
La parilla
=
De grillplaat
La pata
=
De poot
La patata
=
De aardappel
La pera
=
De peer
La perca
=
De baars
La piel
=
De schil/huid
La piña
=
De ananas
La plancha
=
De bakplaat
La preparación
=
De bereiding
La receta
=
Het recept
La recomendación
=
De aanbeveling
La reservación
=
De reservering
La sal de mar
=
Het zeezout
La salsa
=
De saus
La sardina
=
De sardine
La sartén
=
De koekenpan
La servilleta
=
Het servet
La sopa
=
De soep
La sopa de ajo
=
De knoflooksoep
La tabla de cortar
=
De snijplank
La tarjeta de crédito
=
De creditcard
La tarta de fresas
=
De aardbeientaart
La trucha
=
De forel
La uva
=
De druif
La vajilla
=
De vaat
La vieira
=
De Sint Jakobsschelp
La zanahoria
=
De wortel
La zarzamora
=
De braam
Las chuletas de cordero
=
De lamskoteletjes
Las circunstancias
=
De omstandigheden
Las circunstancias familiares
=
De familieomstandigheden
Las habas
=
De tuinbonen
Las hierbas
=
De kruiden
Las mercancías
=
De goederen
Las verduras
=
De groenten
Las verduras de temporada
=
De seizoensgroenten
Lavar
=
Wassen
Limpiar
=
Schoonmaken
Los alimentos
=
De levensmiddelen
Los alimentos perecederos
=
De bederfelijke levensmiddelen
Los costos
=
De kosten
Los cubiertos
=
Het bestek
Los guisantes
=
De erwten
Los mariscos
=
De schaal- en schelpdieren
Los utensillos de cocina
=
Het keukengerei
Mayores
=
Oudere mensen
Menores
=
Minderjarigen
Menta
=
Munt
Mezclar
=
Mengen
Montar nata
=
Slagroom kloppen
Necesario
=
Nodig
Orégano
=
Oregano
Pagar con tarjeta
=
Pinnen
Pedir
=
Bestellen
Perejil
=
Peterselie
Perifollo
=
Kervel
Pesar
=
Wegen
Pescado del día
=
Dagvangst
Pinchar
=
Prikken
Poner la mesa
=
De tafel opdekken
Por ejemplo
=
Bijvoorbeeld
Preparar
=
Bereiden
Presentar
=
Presenteren
Quitar / Sacar
=
Verwijderen
Rallar
=
Raspen
Recoger la mesa
=
De tafel afruimen
Refrigerar
=
Koelen
Responder
=
Antwoord geven
Riquísimo
=
Heerlijk
Romero
=
Rozemarijn
Servir
=
Serveren
Supervisar
=
Toezicht houden
Temporalmente
=
Tijdelijk
Tirar
=
Weggooien
Tomillo
=
Thijm
Trasvasar
=
Overgieten
Triangular
=
Driehoekig
Vigilado
=
Bewaakt