Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Spaans Nederlands
  • abre = open (geb. wijs)
  • abrir = openen
  • abuelos = grootouders
  • acabar = afmaken
  • acostarse = naar bed gaan
  • de acuerdo = akkoord
  • Te acuestas. = Je gaat naar bed.
  • ¿Adónde? = Waarheen?
  • afeitarse = scheren (zich)
  • almorzar = lunchen
  • almuerzas = je luncht
  • almuerzo = ik lunch
  • almuerzo a las… = Ik lunch om…
  • ¡Anda! = Hé! (uitroep)
  • año = een jaar
  • lo antes posible = zo spoedig mogelijk
  • apártate = aan de kant
  • autobús = bus
  • bebe = drink (gebiedende wijs jij-vorm)
  • biblioteca = bibliotheek
  • buscar = ophalen / zoeken
  • ¡Calla! = Houd je mond!
  • callar = zwijgen
  • camino = weg
  • carnicería = slagerij
  • cenar = dineren / eten
  • cenas = je dineert / je eet
  • ceno a las… = Ik eet ’s avonds om ..
  • cerráis = jullie sluiten
  • cerramos = we sluiten
  • cerrar = sluiten
  • charlar = kletsen
  • cien = honderd
  • cierras = jij sluit
  • Claro que sí. Natuurlijk wel. = Natuurlijk wel.
  • clase = les / de klas
  • coger = nemen
  • coja = neemt u
  • ¿Cómo? = Hoe?
  • conmigo = met mij mee
  • contáis = tellen (jullie)
  • contar = tellen
  • contéstame = antwoord me
  • contestar = antwoorden
  • costar = kosten
  • cruce = steekt u over
  • cruzar = oversteken
  • ¿Cuál? = Wat / Welke?
  • ¿Cuál es...? = Wat is?
  • ¿Cuántos? = Hoeveel?
  • cuarto de hora / trescientos = een kwartier
  • cuatrocientos = vierhonderd
  • cuenta = rekening
  • cuesta = het kost
  • de nada = niets te danken
  • dentista = tandarts
  • desayunar = ontbijten
  • desayunas = je ontbijt
  • descanso = ik rust uit
  • desde = vanaf / vanuit / sinds
  • desea = hij / zij / u wenst
  • después = daarna
  • día = een dag
  • día del Santo = naamdag
  • días laborables = werkdagen
  • dime = zeg het me maar
  • dirección de internet = internetadres
  • discapacidad = handicap
  • doblar = afslaan
  • doble = slaat u af
  • documento = document
  • domingo = zondag
  • dónde = waar
  • dormir = slapen
  • dormir hasta tarde = uitslapen
  • doscientos = tweehonderd
  • ducharse = douchen (zich)
  • ducho: Me ducho. = Ik douche me.
  • duerme hij / zij / u slaapt = Ik slaap uit.
  • Duermo hasta tarde. = duren
  • durar = op donderdag
  • el jueves = e-mail
  • e-mail = beginnen
  • empezar = hij / zij / u begint
  • empieza = jij begint
  • empiezas = met de bus
  • en autobús = vinden, ontmoeten
  • encontrar = hij / zij / u vindt
  • encuentra = inleveren
  • entregar = Het zit zo dat…
  • Es que... = vanochtend
  • esta mañana = vanavond
  • esta noche = vanmiddag
  • esta tarde = station
  • estación = wintersportplaats
  • estación de esquí = jij studeert
  • estudias = uitstekend
  • estupendo = apotheek
  • farmacia = gunst
  • favor = datum
  • fecha = gefeliciteerd
  • felicidades = gelukkig
  • feliz = een vrije dag hebben
  • tener fiesta = eind
  • final = benzinestation
  • gasolinera = fitnessruimte
  • gimnasio = grammatica
  • gramática = houd(t) van, vind(t) lekker,
  • gusta = hebben
  • haber = sporten
  • hacer deporte = huiswerk maken
  • hacer los deberes = ik sport
  • hago deporte = tot
  • hasta = ik heb gehoord
  • he oído = pistache-ijs
  • helado de pistachos = uur
  • hora = tijd / rooster / openingstijden
  • horario = vandaag
  • hoy = informatie
  • información = internationaal
  • internacional = naar de les gaan
  • ir a clase = donderdag
  • jueves = spelen
  • jugar = kilometer
  • kilómetro = wassen (zich)
  • lavarse = les
  • lección = opstaan
  • levantarse = je staat op
  • te levantas = vrij
  • libre = lijst
  • lista = hij / zij / u belt
  • llama = bellen
  • llamar = hem bellen
  • llamarle = jij heet
  • te llamas = Ik belde / ik heb gebeld
  • llamé = brengen
  • llevar = Het spijt me.
  • Lo siento. = maandag
  • lunes = morgen
  • mañana = ochtend / dinsdag
  • martes = de meeste
  • mayoría = Ik ga om…naar bed
  • Me acuesto a las… = ik scheer me
  • me afeito = Ik sta op om…
  • Me levanto a las… = een half uur
  • media hora = tussen de middag
  • mediodía = beter
  • mejor = werkstuk
  • memoria = Gelukkig! (uitroep)
  • ¡Menos mal! = berichtje
  • mensaje = liegen
  • mentir (ie) liegen = markt
  • mercado = een maand
  • mes = woensdag
  • miércoles = duizend
  • mil / un cuarto de hora = een minuut
  • minuto = ogenblik
  • momento = mobieltje
  • móvil = heel
  • muy = nationaal
  • nacional = zwemmen
  • nadar = surfen op internet
  • navegar por internet = nodig hebben
  • necesitar = jij hebt nodig
  • necesitas = kind
  • niño = nacht
  • noche = staan op (wij)
  • nos levantamos = We zien elkaar.
  • Nos vemos. = negenhonderd
  • novecientos = achthonderd
  • ochocientos = druk
  • ocupado = het druk hebben
  • estar ocupado = gehoord
  • oído = Luistert u eens...
  • Oiga... = horen
  • oír = alles voor zichzelf op een rijtje zetten
  • organizarse = land
  • país = bakkerij
  • panadería = Waarvoor?
  • ¿Para qué? = dagdeel
  • parte del dia = passagier
  • pasajero = aardappel
  • patata = bestellen
  • pedir = denken
  • pensar = verliezen
  • perder = gemist
  • perdido / -a = sorry
  • perdona = ik verlies
  • pierdo = kunnen / mogen
  • poder = zou kunnen
  • podría = ’s ochtends
  • por la mañana = ’s avonds laat
  • por la noche = ’s nachts / ’s middags
  • por la tarde = favoriet
  • preferido = liever hebben
  • preferir = Maak je geen zorgen.
  • No te preocupes. = melden (zich) / voorstellen (zich)
  • presentarse = president
  • presidente = eerst / -e
  • primero = hij / zij / u ... kan / mag
  • puede = zij kunnen / mogen
  • pueden = deur
  • puerta = hoe laat is het?
  • ¿Qué hora es? = Wat jammer!
  • ¡Qué pena! = afspreken
  • quedar = vijfhonderd
  • quinientos = misschien
  • quizás = boodschap
  • recado = ontvangen
  • recibir = ophalen
  • recoger = relaxen
  • relajarse = jij herhaalt
  • repites = reservering
  • reserva = zaterdag
  • sábado = jij weet
  • sabes = Ik ga uit.
  • Salgo por ahí. = uitgaan
  • salir por ahí = groet
  • saludo = zich
  • se = ik weet
  • = volgen
  • seguir = seconde
  • segundo = zeshonderd
  • seiscientos zeshonderd = een week
  • semana = volgende week
  • semana próxima = gaan zitten
  • sentarse = voelen (zich)
  • sentirse = bedienen
  • servir = zevenhonderd
  • setecientos = volgt u
  • siga = rolstoel
  • silla de ruedas = zonder
  • sin = ik bedien
  • sirvo = zijn (bezittelijk voornaamwoord)
  • su = (jeugdtaal) vet cool
  • superguay = zuid
  • sur = garage
  • taller (m) garage = ook niet
  • tampoco = vroege avond
  • tarde = taxi
  • taxi = voelt (je)
  • te sientes = telefoonnummer
  • teléfono = Voorzichtig!
  • ¡Ten cuidado! = moeten
  • tener que = Ik moet
  • tengo que = tekst
  • texto = je moet
  • tienes que = werk
  • trabajo = driehonderd
  • un minuto = zij / hij / u gaat
  • va = vakantie
  • vacaciones vakantie = winter(sport) vakantie
  • vacaciones de invierno = jullie gaan
  • vais = wij gaan
  • vamos = zij gaan / u (mv) gaat
  • van = jij gaat
  • vas = gaat u
  • vaya = we zien elkaar
  • nos vemos = wij komen
  • venimos = verkoop
  • venta = aankleden (zich)
  • vestirse = reiziger
  • viajero = vrijdag
  • viernes = je woont
  • vives = we vliegen
  • volamos = vliegen
  • volar = ik ga
  • voy = Ik ga naar de les
  • voy a clase = ik ga hem schrijven
  • voy a escribirle = ik ga om…
  • voy a las… = ik vlieg
  • vuelo = vlucht / ik keer terug