FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Spaans
De Uitgeversgroep
SPA 0 op A1-niveau
A1 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
SPA 0, blok 2
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Spaans
Nederlands
adosada
=
rijtjeshuis
a
=
naar
a la derecha
=
rechtsaf, rechts van
a la izquierda
=
linksaf
adiós
=
dag, tot ziens
aeropuerto
=
vliegveld
aislado / -a
=
vrijstaand
al lado de
=
naast
algo
=
iets
¿Algo más?
=
Anders nog iets?
allí
=
daar
alto
=
hoog
amable
=
vriendelijk
amplio / -a
=
ruim
amueblado
=
gemeubileerd
amueblar
=
meubileren
anda
=
kom op
andando
=
lopend
andar
=
lopen
apartamento
=
appartement
aquí
=
hier
árbol
=
boom
arbusto
=
struik
armario
=
kast
arriba / encima de
=
boven
aunque
=
hoewel
ayuntamiento / centro comercial
=
winkelcentrum
baja
=
ga naar beneden
bajar
=
naar beneden gaan
banco
=
bank (i.v.m. geld)
bañera
=
badkuip
bar
=
café
barato
=
goedkoop
beber
=
drinken
budista
=
Boeddhistisch
buen(o) / -a
=
goed
bueno
=
goed / nou / wel / lekker
bungalow
=
bungalow
buscamos
=
wij zoeken
cada uno
=
iedereen
cama
=
bed
carnicería
=
slagerij
caro
=
duur
casi
=
bijna
castellano
=
Spaans
catalán
=
Catalaans (taal van Catalonië)
Cataluña
=
Catalonië
catedral
=
kathedraal
católico
=
katholiek
celebrar
=
vieren
centro
=
centrum
cerca
=
dichtbij
césped (m)
=
gazon / grasperkje
claro
=
natuurlijk
cocina
=
keuken
cocina americana
=
open keuken
colocado
=
neergezet
colocar
=
neerzetten
comedor
=
eetkamer
comer
=
eten
como
=
als, zoals
comprender
=
begrijpen
correo electrónico
=
e-mail(adres)
Correos
=
postkantoor
costumbre
=
gewoonte
creer
=
geloven
creo
=
ik geloof
Creo que no.
=
Ik geloof van niet.
cristiano / -a
=
christelijk
cuarto
=
vierde
cuarto de baño
=
badkamer
cuarto de estudio
=
studeerkamer
cuenta
=
rekening
da
=
(hij / zij / u) geeft
dar
=
geven
de nada
=
niets te danken
debajo de
=
onder
delante de
=
voor (plaats)
desear
=
wensen
desván
=
zolder
día
=
dag
dinero
=
geld
dirección
=
adres
discoteca
=
discotheek
distribución
=
indeling
dormitorio
=
slaapkamer
ducha
=
douche
edificio
=
gebouw
edificio de pisos
=
flatgebouw
ejemplo
=
voorbeeld
enfrente de
=
tegenover
enseñar
=
laten zien
entre
=
tussen
entretener a una persona
=
iemand ophouden
escalera
=
trap
es que
=
het zit zo dat
escribir
=
schrijven
escritorio
=
schrijftafel / bureau
eso sí
=
dat wel
espacio
=
ruimte
esquina
=
hoek
esta
=
deze, dit (vrouwelijk enkelv.)
están
=
(zij) zijn
esto
=
dit (neutraal)
estudio
=
éénkamerflat
euskera
=
Baskisch
explicar
=
uitleggen / vertellen
fácil
=
gemakkelijk
faltar
=
ontbreken
fin de semana
=
weekend
final
=
einde
flor
=
bloem
fumar
=
roken
Galicia
=
Galicië
gallego
=
Galicisch
grande
=
groot
habitación
=
kamer
habitación alquilada
=
(huur)kamer
Hable despacio, por favor.
=
Spreekt u langzaam, alstublieft.
hablo
=
ik spreek
hace esquina
=
staat op een hoek
hacer
=
maken / doen
hacer honor a
=
eer bewijzen aan
hago
=
ik doe / ik maak
hasta luego
=
tot ziens
he amueblado
=
ik heb gemeubileerd
he colocado
=
ik heb neergezet
hora
=
uur
hospital
=
ziekenhuis
hoy
=
vandaag
iglesia
=
kerk
interesante
=
interessant
internet
=
internet
invitado / -a
=
gast, logé
ir
=
gaan
irse
=
weggaan
isla
=
eiland
Islas Baleares
=
Balearen (groep eilanden)
jardín
=
tuin
judía verde
=
sperzieboon
judío
=
Joods
juntos
=
samen
kilo
=
kilo
lavabo
=
toilet
lavadora
=
wasmachine
leche
=
melk
lejos
=
ver
lengua
=
taal
lluvia
=
regen
mal(o) / -a
=
slecht
mala suerte
=
pech
mallorquín
=
Mallorcaans (taal van Mallorca)
mañana
=
morgen
mantequilla
=
boter
manzana
=
appel
más
=
meer / langer
mayoría
=
de meeste / meerderheid
me
=
mij
me falta
=
mij ontbreekt iets /ik mis iets
Me voy
=
Ik ga (weg)
medio kilo
=
pond
mesa
=
tafel
mesa de trabajo
=
werktafel
mueble
=
meubel
minuto
=
minuut
mira
=
kijk (geb. wijs)
mirar
=
kijken
mismo / -a
=
zelfde
molestia
=
last
mucho / -a
=
veel
museo
=
museum
musulmán / -a
=
Moslim
muy amable
=
heel vriendelijk
nadar
=
zwemmen
naranja
=
sinaasappel
ninguno / -a
=
geen enkele
No comprendo.
=
Ik begrijp het niet.
No te molestes.
=
Doe geen moeite.
Nos vemos.
=
We zien elkaar.
noticia
=
bericht
novia
=
vaste vriendin
novio
=
vaste vriend
oficial
=
officieel
oficina de turismo
=
VVV-kantoor
otro día
=
een andere dag
padres
=
ouders
País Vasco
=
Baskenland
panadería
=
bakkerij
para
=
voor, om te
parecer
=
lijken / schijnen
parque
=
park
pasa
=
kom binnen
pequeño / -a
=
klein
periódico
=
krant
pero
=
maar
personal
=
persoonlijk
piso
=
flat
planta
=
verdieping / plant
planta baja
=
benedenverdieping
plátano
=
banaan
playa
=
strand
plaza
=
plein
poco de
=
beetje
poco / -a
=
weinig
por aquí
=
hier in de buurt
por eso
=
daarom, daardoor
¿Por qué?
=
Waarom?
presente
=
aanwezig
primer / primero / -a
=
eerste
prisa
=
haast
problema
=
probleem
problemas de espacio
=
ruimteproblemen
puedo
=
ik kan
pues
=
nou
que
=
dan (in: groter dan)
¿Qué desea usted?
=
Wat wenst u?
quinto
=
vijfde
radio
=
radio
religión
=
godsdienst
repetir
=
herhalen
restaurante
=
restaurant
salón
=
woonkamer
salón-comedor
=
zit-eetkamer
segundo
=
seconde
segundo / -a
=
tweede
semana
=
week
si
=
als
silla
=
stoel
sillón
=
gemakkelijke stoel
sofá
=
bank (om op te zitten)
solo / -a
=
alleen
su
=
zijn (bez. vnw.)
sube
=
ga naar boven
subir
=
naar boven gaan
suerte
=
geluk / lot
supermercado
=
supermarkt
surfear
=
surfen
también
=
ook
te
=
je
Te entretengo.
=
Ik houd je op.
teléfono
=
telefoon
televisor
=
televisie
tenemos
=
wij hebben
tener prisa
=
haast hebben
Tengo prisa.
=
Ik heb haast.
tercer(o) / -a
=
derde
tiempo
=
weer
tiene
=
(hij / zij / het / u) heeft
tipo
=
soort
todas las
=
alle (vrouwelijk meervoud)
todo
=
alles
todo el / toda la
=
de gehele
todo recto
=
rechtdoor
todos los
=
alle (mannelijk meervoud)
todos / -as
=
al, alle
tomate
=
tomaat
toque personal
=
hier: eigen sfeer
tradición
=
traditie
tren
=
trein
tulipán
=
tulp
turista
=
toerist
último / -a
=
laatste
unos, unas
=
enkele / zo ongeveer
vale
=
O.K.
Vamos.
=
We gaan.
ven
=
kom maar (geb. wijs)
venir
=
komen
veo
=
ik zie
vestíbulo
=
hal
viajar
=
reizen
viaje
=
reis
visita
=
bezoek
vives
=
je woont
vivienda
=
woning
vivir
=
wonen
vivo
=
ik woon
voy
=
ik ga
voy a
=
ik ga naar
wáter
=
W.C.
ya
=
al
Ya veo.
=
Ik zie het al.
zanahoria
=
wortel