FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Spaans
De Uitgeversgroep
SPA 0 op A1-niveau
A1 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
SPA 0, blok 1
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Spaans
Nederlands
abril
=
april
aburrido / -a
=
saai
activo / -a
=
actief
administrativo / -a
=
administratief medewerker / -ster
afición
=
hobby
agencia de viajes
=
reisbureau
agenda
=
agenda
agosto
=
augustus
ahora
=
nu
alegre
=
vrolijk
algo
=
iets
alto / -a
=
lang (van personen) / hoog
alumno / -a
=
leerling / -e
amable
=
vriendelijk
amarillo / -a
=
geel
amiga (v)
=
vriendin
anfitrión / -a
=
gastheer / -vrouw
animador turístico
=
animatiemedewerker
animadora turística
=
animatiemedewerkerster
animal
=
dier
año
=
jaar
apártate
=
aan de kant
ayudante de cocina
=
keukenhulp, keukenmedewerker
azafato / -a
=
steward / -ess, host / -ess
auxiliar de vuelo
=
steward / -ess
azul
=
blauw
bailar
=
dansen
bajo, -a
=
klein (van personen) / laag
bien
=
goed (bijwoord)
bien hecho
=
goed gedaan
blanco, -a
=
wit
bocadillo
=
belegd broodje
bolígrafo
=
balpen
buenos días
=
Goedemorgen
burro
=
ezel
caballo
=
paard
caliente
=
warm, heet
camarera
=
serveerster
camarero
=
ober
carácter
=
karakter
casa
=
huis
castaño, -a / marrón
=
bruin
catorce
=
veertien
cauteloso, -a
=
voorzichtig
chatear
=
chatten
chica
=
meisje
chico
=
jongen
chocolate
=
chocolade
cine
=
bioscoop / film
ciudad
=
stad
coche
=
auto
cocinar
=
koken
cocinero, -a
=
kok / -kin
cocodrilo
=
krokodil
color
=
kleur
¿Cómo?
=
Hoe?
¿Cómo se llama usted?
=
Hoe heet u?
¿Cómo te llamas?
=
Hoe heet je?
Comunidad Autónoma
=
deelstaat van Spanje
con
=
met
con gas
=
met koolzuur
conejo
=
konijn
conocer
=
kennen
cooperativo / -a
=
bereid tot samenwerken
cortés
=
beleefd
cotilla
=
roddelachig
cuaderno
=
schrift
cuadrado
=
vierkant
¿Cuál?
=
Wat (in bijv. “Wat is je naam?”)
¿Cuándo?
=
Wanneer?
¿Cuánto / -a (s)?
=
Hoeveel?
¿Cuánto cuesta…?
=
Hoeveel kost…?
¿Cuánto es?
=
Hoeveel is het?
cumpleaños
=
verjaardag
de
=
uit
delgado / -a
=
slank
dependiente / -a v
=
erkoper / verkoopster
deporte
=
sport
descansáis
=
jullie rusten uit
descansar
=
uitrusten
descargar
=
downloaden
descuidado / -a
=
slordig
despacio / lento, -a
=
langzaam
diciembre
=
december
diecinueve
=
negentien
dieciocho
=
achttien
dieciséis
=
zestien
diecisiete
=
zeventien
doce
=
twaalf
dónde
=
waar
dormir
=
slapen
dormir hasta tarde
=
uitslapen
edad
=
leeftijd
eficaz
=
efficiënt
egoísta
=
egoïstisch
el
=
de / het (mnl.)
él
=
hij
elefante
=
olifant
ella
=
zij (enkelvoud)
ellas
=
zij (alleen vrouwen)
ellos
=
zij (meervoud)
e-mail
=
e-mail
empleado / -a
=
medewerker / -ster
empresario / -a
=
ondernemer
en
=
in / op (bijv.: op kantoor)
encanta: me encanta / me encanta
=
ik ben dol op
enero
=
januari
eres bent
=
jij bent
es bent
=
u bent
es is
=
hij / zij / het is
es verdad
=
het is waar
escuchar
=
luisteren
escuchar música
=
naar muziek luisteren
eso
=
dat (onbepaald)
España
=
Spanje
español / -a
=
Spaans
estudiar
=
studeren
estudio
=
studeer: ik studeer
estudioso / -a
=
leergierig / ijverig
euro (m)
=
euro
familia
=
familie, gezin
fanfarrón / -a
=
opschepperig
favorito / -a
=
favoriet
febrero
=
februari
fiel
=
trouw
físicamente
=
lichamelijk
forma de estado
=
staatsvorm
forman
=
vormen: (zij) vormen
fresa
=
aardbei
gas
=
koolzuur
gata
=
kat, poes
gato
=
kater
gracias
=
bedankt
guía turístico / -a
=
reisleider / -ster
guía
=
gids
gustar
=
bevallen, leuk vinden, lekker vinden, houden van
gustaría : me gustaría / me gustaría
=
ik zou graag willen
habitante
=
inwoner
hablador / -a
=
spraakzaam
hacer
=
maken, doen
hacer deporte
=
sporten
hacer juegos de ordenador
=
computerspelletjes doen
hacer teatro
=
toneel spelen
haces
=
doet : (jij) doet
hagas : no hagas eso / no hagas eso
=
doe dat niet
hámster
=
hamster
helado
=
ijs
helado de chocolate
=
chocoladeijsje
helado de fresa
=
aardbeienijsje
helado de limón
=
citroenijsje
helado de vainilla
=
vanilleijsje
hermana
=
zus / zusje
hijo
=
zoon
hijos
=
kinderen
holandés
=
Nederlander
hombre
=
man
hotel
=
hotel
impaciente
=
ongeduldig
informador turístico
=
toeristisch
informadora turística
=
informatiemedewerker / -ster
inglés
=
Engelsman
insecto
=
insect
inteligente
=
intelligent
invito
=
ik trakteer
ir
=
gaan
ir al cine
=
naar de film gaan
ir de compras
=
winkelen
IVA
=
BTW
jamón
=
ham
jefa
=
cheffin
jefe
=
chef
jefe de estado
=
staatshoofd
jirafa
=
giraffe
juego de ordenador
=
computerspelletje
julio
=
juli
junio
=
juni
kilómetro
=
kilometer
lección
=
les
leer
=
lezen
león
=
leeuw
libro
=
boek
limón
=
citroen
lince
=
lynx
listo, -a
=
slim
lobo
=
wolf
los
=
de (mannelijk meervoud)
madre
=
moeder
mal
=
slecht
marzo
=
maart
más
=
meer, meest
más despacio, por favor
=
langzamer, alstublieft
mascota
=
huisdier
mayo
=
mei
me gusta
=
ik houd van
me llamo
=
heet: ik heet
mentiroso / -a
=
leugenachtig
mes
=
maand
mi
=
mijn
mochila
=
rugzak
monarquía
=
monarchie
monarquía parlamentaria
=
parlementaire monarchie
monitor / -a de deporte
=
sportleider / -ster
monitor / -a de natación y
=
aqua and leisure host
de tiempo libre
=
vrije tijd
moreno / -a
=
donkerharig
móvil
=
mobiele telefoon
mujer
=
vrouw
musculoso / -a
=
gespierd
música
=
muziek
nacionalidad
=
nationaliteit
naranja
=
oranje
negro / -a
=
zwart
nervioso / -a
=
nerveus
no
=
niet, nee, geen
noche
=
nacht, avond
nosotras
=
wij (alleen vrouwen)
nosotros
=
wij
noviembre
=
november
número
=
nummer
número de teléfono
=
telefoonnummer
octubre
=
oktober
oficina
=
kantoor
ojo
=
oog
¡Ojo!
=
Let op!
olor
=
geur
once
=
elf
ordenador
=
computer
organizado / -a
=
gestructureerd
oso (m)
=
beer
otro / -a
=
(een) andere / nog een
oveja
=
schaap
paciente
=
geduldig
paella
=
paella
país
=
land
pájaro
=
vogel
papelera
=
prullenbak
para
=
voor, om te
parece
=
lijkt: (het) lijkt
peces
=
vissen
pelirrojo / -a
=
roodharig
pelo
=
haar
perezoso / -a
=
lui
pero
=
maar
perro
=
hond
persona
=
persoon
pesimista
=
pessimistisch
pez
=
vis
piscina
=
zwembad
pizarra
=
schoolbord
población
=
bevolking
por favor
=
alstublieft, alsjeblieft
porque
=
omdat
presidente de gobierno
=
minister-president
presumido / -a
=
verwaand
prima
=
nicht
primo
=
neef
profeso de natación
=
zweminstructeur
pueblo
=
dorp
puede
=
hij/zij kan/ u kunt
¿Puede repetir?
=
Kunt u het herhalen?
puntual
=
punctueel
que
=
dat
qué
=
wat, welk
¿Qué tal?
=
Hoe gaat het?
¡Que quema!
=
Het is erg heet!
queso
=
kaas
quieres
=
wilt: (jij) wilt
quince
=
vijftien
ratón
=
muis
recepcionista
=
receptionist(e)
regordete / -a
=
mollig
regular
=
het gaat wel
reino
=
koninkrijk
repetir
=
herhalen
revoltoso / -a
=
wild
rojo / -a
=
rood
rotulador
=
viltstift
rubio / -a
=
blond
rubio / -a oscuro / -a
=
donkerblond
S.M. (Su Majestad)
=
Zijne Majesteit
salir por ahí
=
uitgaan
se llama
=
hij / zij / u heet
secretario
=
secretaris
secretaria
=
secretaresse
semana
=
week
señorita
=
jongedame
septiembre
=
september
serpiente
=
slang
simpático / -a
=
sympathiek
sin
=
zonder
sin gas
=
zonder koolzuur
soltero / -a
=
vrijgezel
son
=
zijn: (zij) zijn
soy
=
ben: ik ben
superficie
=
oppervlakte
te invito
=
ik trakteer (je)
tele
=
t.v.
telefonista
=
telefonist / -e
teléfono
=
telefoon
¡Ten cuidado!
=
Wees voorzichtig!
tener
=
hebben (bezitten)
tengo
=
ik heb
territorio
=
grondgebied
tienda
=
winkel
tienen
=
hebben: (zij) hebben
Tienen dos años.
=
Zij zijn twee jaar oud.
tienes
=
jij hebt
tigre
=
tijger
tocar
=
bespelen (van instrument)
tocar un instrumento
=
een instrument bespelen
toma
=
alsjeblieft (als je wat geeft) / hij / zij / u neemt
tomar
=
nemen / drinken
tomas
=
jij neemt
tome usted
=
alstublieft (als je wat geeft)
tonto / -a
=
dom
trabajador / -a
=
ijverig
trabajamos
=
wij werken
tranquilo / -a
=
rustig
trece
=
dertien
tu
=
jouw
tú
=
jij
turismo
=
toerisme
un
=
een (voor een mannelijk woord)
una
=
een (voor vrouwelijk woord)
uno
=
een
uno de queso
=
eentje met kaas
usted
=
u (enkelvoud)
ustedes
=
u (meervoud)
vaca
=
koe
vainilla
=
vanille
veinte
=
twintig
ver
=
zien
ver la tele
=
t.v. kijken
verano
=
zomer
verdad
=
waarheid
violeta
=
paars
vosotras
=
jullie (alleen vrouwen)
vosotros
=
jullie
voy tirando
=
zo z’n gangetje
y
=
en
yo
=
ik
zumo (m) de tomate
=
tomatensap