FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Spaans
Prisma - Spaans voor zelfstudie
Cursus - 1e editie
Hoofdstuk 8 - Les 8
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Spaans
Nederlands
abierto
=
open
aburrido
=
oninteressant, vervelend
aceptar
=
accepteren, aanvaarden
activo
=
actief
ancho
=
wijd, ruim
antiguo
=
ouderwets
antipático
=
antipathiek
atender
=
helpen (van klant)
bajo
=
klein (van postuur)
bici(cleta), la
=
fiets
blusa, la
=
bloes
caer (en)
=
vallen / vallen op
calcetines, los
=
sokken
camisa, la
=
overhemd
caro
=
duur
cerrado
=
gesloten
cheque, el
=
cheque
claro
=
licht, helder
cliente, el
=
klant
coger
=
pakken
corbata, la
=
stropdas
corto
=
kort
delgado
=
dun, mager
desear
=
wensen
desgraciadamente
=
helaas
elegante
=
elegant
esbelto
=
slank
escaparate, el
=
etalage
estampada
=
bedrukt
estrecho
=
krap, smal
extrovertido
=
extrovert
falda, la
=
rok
feo
=
lelijk
formal
=
formeel
gafas de sol, las
=
zonnebril
ganar
=
verdienen, winnen
gordo
=
dik, vet
gris
=
grijs
grueso
=
dik, groot
guapo
=
knap
joven, el
=
jongeman
jóvenes, los
=
jongelui
largo
=
lang, groot
llevar
=
dragen (v. kleding)
llevarse
=
meenemen
mayor
=
groter, ouder
medias, las
=
kousen
modelo, el
=
model
moreno
=
bruin (v. huidskleur)
negro
=
zwart
número, el
=
maat (v. schoenen)
optimista
=
optimistisch
oscuro
=
donker
pago, el
=
betaling, de
pantalones, los
=
broek
pasivo
=
passief
patatas fritas, las
=
friet
preferir (e>ie) geven
=
liever willen, de voorkeur
probarse
=
passen (v. kleding)
quizás
=
misschien
rápido
=
snel
rojo
=
rood
sencillamente
=
gewoonweg
sencillo
=
eenvoudig
simple
=
simpel, onnozel
sol, el
=
zon
tacón, el
=
hak
talla, la
=
maat (v. kleding)
tarjeta, la
=
kaart, (credit)card
temperatura, la
=
temperatuur
tímido
=
verlegen, schuchter
tonto
=
dom, dwaas
traje, el
=
pak, kostuum
vaqueros, los
=
spijkerbroek
verde
=
groen
vestido, el
=
jurk
ya no
=
niet meer
zapatillas, las
=
sportschoenen
zapatos, los
=
schoenen