FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Spaans
Prisma - Spaans voor zelfstudie
Cursus - 1e editie
Hoofdstuk 5 - Les 5
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Spaans
Nederlands
amable
=
aardig
andar
=
lopen
animadamente
=
vrolijk, geanimeerd
arrogante
=
arrogant
bailar
=
dansen
bastante
=
nogal, tamelijk
las características
=
de eigenschappen
celebrar
=
vieren
celoso
=
jaloers
la comida
=
het eten, de maaltijd
controlador
=
bazig
conversar
=
praten / onderhoudend praten
cordial
=
hartelijk
creativo
=
creatief
cuidadoso
=
zorgzaam
el cumpleaños
=
de verjaardag
deber
=
moeten, behoren
descuidado
=
nonchalant
deshonesto
=
onfatsoenlijk, onbehoorlijk
desorganizado
=
chaotisch, warrig
dividido en
=
verdeeld in
egoísta
=
egoistisch
la esposa
=
de vrouw, de echtgenote
la fecha
=
de datum
felicitar
=
feliciteren, gelukwensen
fenomenal
=
heel gaaf, geweldig
la fiesta
=
het feest
generoso
=
edelmoedig, mild
gentil
=
vriendelijk
grosero
=
onbeschoft
haber
=
hebben (hulpwerkwoord), hebben
honesto
=
eerlijk, integer
ideal
=
ideaal
impaciente
=
ongeduldig
el invitado
=
de gast
invitar
=
uitnodigen
listo
=
slim
lleno
=
vol
maligno
=
gemeen, boosaardig
nervioso
=
nerveus
la ocasión
=
de gelegenheid
organizado
=
net, geordend
paciente
=
geduldig
peor
=
slechter, slechtste
perezoso
=
lui
pesimista
=
pessimistisch
positivo
=
positief
presentar
=
voorstellen, aanbieden
primero
=
eerste
pronto
=
vlug, snel
la sala de estar
=
de grote kamer, de huiskamer
sensible
=
gevoelig
el signo
=
het sterrenbeeld
tal vez
=
misschien, wellicht
tanto
=
zoveel
el tulipán
=
de tulp
la uva
=
de druif
vital
=
vitaal, levenskrachtig