FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Latijn
Pegasus
Hoofdstuk 4
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Latijn
Nederlands
lēgātus (lēgātī)
=
de gezant; de onderbevelhebber (De Galliērs stuurden gezanten naar Rome om over vrede te onderhandelen)
lūdus (lūdī)
=
het spel; de school
populus (populī)
=
het volk
imperator (imperātōr-is, m.)
=
de opperbevelhebber
sōl (sōl-is, m.)
=
de zon
legiō (legiōn-is, v.)
=
het legioen
pax (pāc-is, v.)
=
de vrede
iūs (iūr-is, o.)
=
het recht
mūnus (mūner-is, o.)
=
de taak; het geschenk
nūdus (~a, ~um)
=
naakt; beroofd van
excitāre (excitō)
=
(op)wekken
imperāre (imperō)
=
bevelen; opeisen
mandāre (mandō)
=
toevertrouwen; opdragen
portāre (porto)
=
dragen
solēre (soleō)
=
gewoon zijn (lk ben gewoon 's avonds te wandelen. lk wandel gewoonlijk 's avonds.)
vincīre (vinciō)
=
binden; boeien
ferē (bijwoord)
=
bijna; meestal
ubi (voegwoord)
=
toen; wanneer (Toen de meester rechtstond, schrokken de leerlingen. Wanneer je te laat komt, moet je je aanmelden.)
puer (puerī)
=
de jongen
liberi (līberōrum)
=
de kinderen
vir (virī)
=
de man
ager (agrī)
=
het veld
liber (librī)
=
het boek
magister (magistrī)
=
de meester
liber (lībera, fiberum)
=
vrij
miser (misera, miserum)
=
ongelukkig
aeger (aegra, aegrum)
=
ziek
niger (nigra, nigrum)
=
zwart
pulcher (pulchra, pulchrum)
=
mooi
sacer (sacra, sacrum)
=
heilig; gewijd (Deze tempel is gewijd aan Diana)
noster (nostra, nostrum)
=
ons; onze
vester (vestra, vestrum)
=
jullie
cibus (cibī)
=
het voedsel
glōria (glōriae)
=
de roem
pugna (pugnae)
=
het gevecht
victōria (victōriae)
=
de overwinning
beneficium (beneficiī)
=
de weldaad
praemium (praemiī)
=
de beloning
maximus (Na,)
=
zeer groot; grootste
laudāre (laudō)
=
prijzen
nūntiāre (nūntiō)
=
melden
optāre (optō)
=
wensen
pārēre (pāreō)
=
gehoorzamen
praebēre (praebeō)
=
aanbieden
quis? (vragend vnw.)
=
wie?
quid? (vragend vnw.)
=
wat?
puella (puellae)
=
het meisje
nōtus (~a, ~um)
=
bekend
vērus (~a, ~um)
=
waar; echt
temptāre (temptō)
=
proberen; op de proef stellen
ārdēre (ārdeō)
=
branden
iacēre (iaceō)
=
liggen
placēre (placeō)
=
bevallen; aanstaan (Een heerlijke maaltijd zou me nu wel bevallen!)
citō (bijwoord)
=
snel
quō? (bijwoord)
=
waarheen?
ergō (voegwoord)
=
dus
oculus (oculi)
=
het oog
auxilium (auxiliī)
=
de hulp
bracchium (bracchiī)
=
de arm
verbum (verbī)
=
het woord
auris (aur-is, v.)
=
het oor
dūrus (~a, ~um)
=
hard
maestus (~a, ~um)
=
treurig
vīvus (~a, ~um)
=
levend
ōrāre (ōrō)
=
bidden; smeken
ma erēre (maereō)
=
treuren
locus (locī)
=
de plaats; de gelegenheid
rāmus (rāmī)
=
de tak
causa (causae)
=
de oorzaak; de reden; het proces (Het proces over die moordzaak duurde drie weken.)
cēna (cēnae)
=
het avondmaal
hōra (hōrae)
=
het uur
villa (vīllae)
=
de villa; het landgoed
cōnsilium (cōnsiliī)
=
het overleg; de raad; het plan
pretium (pretiī)
=
de prijs
flos (flōr-is, m.)
=
de bloem
arbor (arbor-is, v.)
=
de boom
plēnus (~a, ~um)
=
vol
invītāre (invītō)
=
uitnodigen
haerēre (haereō)
=
vastzitten