FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Latijn
Pegasus
Hoofdstuk 3
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Latijn
Nederlands
nūntius (nūntiī)
=
de bode; het bericht
sapientia (sapientiae)
=
de wijsheid
unda (undae)
=
de golf
bellum (bellī)
=
de oorlog
amor (amōr-is, m.)
=
de liefde
auctor (auctōr-is, m.)
=
de dader
frater (frātr-is, m.)
=
de broer
ignis (ign-is, m)
=
het vuur
luppiter (lov-is, m)
=
Jupiter
mons (mont-is)
=
de berg
lūx (lūc-is, v.)
=
het licht
soror (sorōr-is, v.)
=
de zus
Venus (Vener-is, v.)
=
Venus
nōmen (nōmin-is, o.)
=
de naam
scelus (sceler-is, o.)
=
de misdaad
adiuvāre (adiuvō)
=
helpen
cūrāre (cūrō)
=
zorgen voor
mōnstrāre (mōnstrō)
=
wijzen
alius (alia, aliud)
=
(een) andere
cēteri (~ae, ~a)
=
de overige
sīcut (voegwoord)
=
zoals
amāre (amor)
=
houden van; beminnen
clāmāre (clāmor)
=
roepen
labōrare (labor)
=
werken; lijden
dolēre (dolor)
=
lijden; betreuren
timēre (timor)
=
vrezen
altus (altitūdō)
=
hoog; diep
magnus (magnitūdō)
=
groot; belangrijk
multī (multitūdō)
=
veel
sōlus (sōlitūdō)
=
alleen; eenzaam
umbra (umbrae)
=
de schaduw; de schim
clārus (~a, ~um)
=
helder; beroemd
aedificāre (aedificō)
=
bouwen
eius
=
zijn, haar
eōrum, eārum
=
hun
meus (~a, ~um)
=
mijn
tuus (~a, ~um)
=
jouw
suus (~a, ~um)
=
zijn, haar, hun (eigen)
gladius (gladiī)
=
het zwaard
hasta (hastae)
=
de lans
sagitta (sagittae)
=
de pijl
parvus (~a, ~um)
=
klein
ita (bijwoord)
=
zo
tamen (bijwoord)
=
toch
itaque (voegwoord)
=
daarom; en zo
civis (cīv-is, m.)
=
de burger
comes (comit-is, m.)
=
de kameraad
lapis (lapid-is, m.)
=
de steen
mors (mort-is, v.)
=
de dood
primus (~a, ~um)
=
eerste; de eerste van
capere (capiō)
=
(in)nemen
accipere (accipiō)
=
ontvangen; vernemen
incipere (incipiō)
=
beginnen
cupere (cupiō)
=
verlangen; (graag) willen
facere (faciō)
=
maken; doen
interficere (interficiō)
=
doden
fugere (fugiō)
=
(ont)vluchten
iacere (iaciō)
=
werpen
abicere (abiciō)
=
wegwerpen; neerwerpen
rapere (rapiō)
=
grijpen; roven
corripere (corripiō)
=
vastgrijpen; meesleuren
ēripere (ēripiō)
=
wegrukken
-spicere (-spiciō)
=
kijken
adspicere (adspiciō)
=
aankijken
cōnspicere (cōnspiciō)
=
bekijken; bemerken
respicere (respiciō)
=
omkijken; rekening houden met
satis (bijwoord)
=
genoeg; nogal
statim (bijwoord)
=
dadelijk
arma (armōrum)
=
de wapens
castra (castrōrum)
=
het kamp
parentēs (parent-um, m.)
=
de ouders
fierī (fīō)
=
worden; gebeuren; gemaakt worden
ire (eō)
=
gaan
abīre (abeō)
=
weggaan
adire (adeō)
=
gaan naar; bezoeken
exīre (exeō)
=
buitengaan; eindigen
inire (ineō)
=
binnengaan; beginnen
praeterīre (praetereō)
=
voorbijgaan
redīre (redeō)
=
terugkeren
transire (trānseō)
=
oversteken
silva (silvae)
=
het bos
vita (vitae)
=
het leven
leb (leōn-is, m.)
=
de leeuw
pars (part-is, v.)
=
het deel; de kant
necāre (necō)
=
vermoorden
pugnāre (pugnō)
=
vechten
-tacēre (taceō)
=
zwijgen
tenēre (teneō)
=
(vast)houden
quārē? (bijwoord)
=
waarom?
anteā (bijwoord)
=
vroeger
cottīdiē (bijwoord)
=
dagelijks
cras (bijwoord)
=
morgen
herī (bijwoord)
=
gisteren
hodiē (bijwoord)
=
vandaag
māne (bijwoord)
=
s morgens
posteā (bijwoord)
=
later
posterō diē
=
de volgende dag
quōdam diē
=
op een dag