FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Latijn
Pegasus
Hoofdstuk 2
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Latijn
Nederlands
mūrus (mūrī)
=
de muur
cūra (cūrae)
=
de zorg
tergum (tergī)
=
de rug
princeps (prīncip-is, m.)
=
de voornaamste; de keizer
appellāre (appellō)
=
aanspreken; noemen
interrogāre (interrogō)
=
(onder)vragen
intrāre (intro)
=
binnengaan
ōrnāre (ōrnō)
=
versieren; in orde brengen
dēbēre (dēbeō)
=
moeten; verschuldigd zijn (lk ben jou veel geld verschuldigd)
inquit
=
zegt hij, zij
iterum (bijwoord)
=
opnieuw
sic (bijwoord)
=
zo
autem (voegwoord)
=
maar
-ne? (vraagpartikel)
=
(wordt niet vertaald)
abesse (absum)
=
afwezig zijn; verwijderd zijn
adesse (adsum)
=
aanwezig zijn; helpen
superesse (supersum)
=
overblijven
posse (possum)
=
kunnen
calidus (~a, ~um)
=
warm
certus (~a, ~um)
=
zeker
dignus (~a, ~um)
=
waardig; passend
fessus (~a, ~um)
=
vermoeid
frīgidus (~a, ~um)
=
koud; koel
Graecus (~a, ~um)
=
Grieks
grātus (~a, ~um)
=
dankbaar; aangenaam
iūcundus (~a, ~um)
=
aangenaam
iūstus (~a, ~um)
=
rechtvaardig
sānus (~a, ~um)
=
gezond
dolere (doleō)
=
lijden; betreuren
annus (anni)
=
het jaar
hortus (hortī)
=
de tuin
taurus (taurī)
=
de stier
insula (īnsulae)
=
het eiland
rēgia (rēgiae)
=
het paleis
caelum (caelī)
=
de hemel
monstrum (mōnstrī)
=
het wonder; het monster
periculum (perīculī)
=
het gevaar
homo (homin-is, m.)
=
de mens
rēx (rēg-is, m.)
=
de koning
urbs (urb-is, v.)
=
de stad
exspectāre (exspectō)
=
opwachten; verwachten
habitāre (habitō)
=
wonen
parāre (parō)
=
klaarmaken; verwerven
postulāre (postulō)
=
eisen
servāre (servō)
=
bewaren; redden
vocāre (vocō)
=
roepen; noemen
manēre (maneō)
=
blijven
possidēre (possideō)
=
bezitten; beheersen
rīdēre (rīdeō)
=
(uit)lachen
reperīre (reperiō)
=
vinden; te weten komen
scīre (sciō)
=
weten
nescīre (nesciō)
=
niet weten
nēmō (onbepaald vnw. m.)
=
niemand
nihil (onbepaald vnw. o.)
=
niets
maximē (bijwoord)
=
zeer; het meest
si (voegwoord)
=
als
ecce! (tussenwerpsel)
=
kijk!
capillus (capillī)
=
het haar
porta (portae)
=
de poort
provincia (prōvinciae)
=
de provincie
terra (terrae)
=
de aarde; het land
fōns (fōnt-is, m.)
=
de bron
pēs (ped-is, m.)
=
de voet (als lengtemaat: 30 cm)
vigilāre (vigilō)
=
waken
terrēre (terreō)
=
bang maken
timēre (timeō)
=
vrezen; bang zijn
prīmum (bijwoord)
=
eerst; voor het eerst
deinde (bijwoord)
=
daarna
dēnique (bijwoord)
=
ten slotte
numquam (bijwoord)
=
nooit
tandem (bijwoord)
=
(uit)eindelijk
at (voegwoord)
=
maar
cum (voegwoord)
=
toen; wanneer
sōlus (~a, ~um)
=
alleen; eenzaam
superbus (~a, ~um)
=
trots; prachtig
ego (persoonlijk vnw.)
=
ik
tū (persoonlijk vnw.)
=
jij
is, ear id (persoonlijk vnw.)
=
hij, zij, het
nōs (persoonlijk vnw.)
=
wij
vōs (persoonlijk vnw.)
=
jullie
ii, eae, ea (persoonlijk vnw.)
=
zij
magis (bijwoord)
=
meer
tantum (bijwoord)
=
zoveel; alleen maar
nōnne? (vraagpartikel)
=
toch wel?
num? (vraagpartikel)
=
toch niet?