FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Frans
Malmberg
D'accord3
56v
6vwo-M2-FN
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Frans
Nederlands
consensuel
=
dezelfde mening toegedaan
l’activité cérébrale
=
de hersenactiviteit
la nutrition
=
de voeding
le cerveau
=
de hersenen
néanmoins
=
desalniettemin
s’apercevoir que
=
bemerken dat
se contenter de
=
zich tevredenstellen met
un acquis
=
een verworvenheid
une expérience
=
een proef
en cabinet médical
=
bij de huisarts
être en aisance respiratoire
=
makkelijk kunnen ademhalen
éveillé
=
wakker
l’endurance
=
het uithoudingsvermogen
la fréquence cardiaque
=
de hartslag
la marche rapide
=
het snelwandelen
la musculation
=
de krachttraining
la perte de poids
=
het gewichtsverlies
la retraite
=
het pensioen
les maladies cardiovasculaires
=
de hart- en vaatziekten
peaufiner
=
verfijnen
alimenter
=
voeden
être en mesure de
=
in staat zijn om
la conscience spatiale
=
het ruimtelijk inzicht
la faculté
=
het vermogen
le jeu de mémoire
=
het geheugenspel
le nerf crânien
=
de hersenzenuw
mâcher, mastiquer
=
kauwen (op)
perceptif et cognitif
=
van waarneming en kennis
propice
=
geschikt
empailler
=
opzetten (van dode dieren)
la vocation
=
de roeping
le chien de garde
=
de waakhond
le chiot
=
de pup
contourner
=
omzeilen
des pelles et des râteaux
=
scheppen en harken
ensablé
=
onder zand bedolven
la balise
=
het baken
la ligne de départ
=
de startlijn
la navigation à l’ancienne
=
de ouderwetse navigatie
le pneu
=
de band
le volant
=
het stuur
placer un point
=
een punt markeren
prendre cap
=
koers zetten
un carnet de bord
=
het verslag
un orphelinat
=
een weeshuis
une erreur de pilotage
=
een stuurfout
une falaise
=
een klif
une intempérie
=
het slechte weer
allécher
=
verleiden
la convivialité
=
de gezelligheid
la télécabine
=
de kabelbaan
le sac de couchage
=
de slaapzak
les raquettes
=
de sneeuwschoenen
rude
=
zwaar
s’initier à
=
ingewijd worden in
un frileux
=
een koukleum
abîmer
=
beschadigen
astiquer
=
afstoffen
effrayant
=
afschrikwekkend
feuilleter
=
(door)bladeren
foncer
=
rennen
la brocante
=
de rommelmarkt
la goutte
=
jicht
le bout du doigt
=
het vingertopje
le cartable
=
de schooltas
le patrimoine
=
het erfgoed
le / la sténodactylo
=
de stenotypist(e)
puiser dans
=
putten uit
susceptible de plaire
=
die zouden kunnen bevallen
tenir à coeur
=
gek zijn op
un orgelet sur l’oeil
=
een oogstrontje
une ampoule
=
een gloeilamp
bruyant
=
luidruchtig
céder
=
afstaan
couper la file
=
voordringen in een rij
faire défaut
=
ontbreken
la lenteur / l’inertie
=
de traagheid
la précipitation
=
de haast
le cas échéant
=
indien noodzakelijk
le rayon
=
het schap
or
=
welnu
prendre son mal en patience
=
lijdzaam afwachten
tenter
=
proberen
un impératif majeur
=
een zeer dringende reden
évidemment
=
natuurlijk
l’admission
=
de toelating
l’anxiété
=
de angst
l’infirmière
=
de verpleegster
la coutume
=
de gewoonte
le lien
=
het verband
les troubles
=
de stoornis
à la portée de
=
binnen het bereik van
à toute allure
=
in volle vaart
baptiser
=
dopen
bouleverser
=
omverwerpen
en aucun cas
=
in geen enkel geval
l’indulgence
=
de toegevendheid
s’inquiéter
=
zich ongerust maken over
se rendre compte de
=
zich realiseren
la lingette
=
het reinigingsdoekje
la poignée
=
het handvat
la serviette
=
de handdoek
le chiffon
=
de doek
le coude
=
de elleboog
le gant
=
de handschoen
le séchoir
=
de droger
les germes
=
de (ziekte)kiemen
respiratoire
=
van de luchtwegen
une cacahuète
=
een pinda
au fur et à mesure
=
geleidelijk aan
décanter
=
laten bezinken
envisager le monde
=
de wereld beschouwen
l’héritage
=
de erfenis
pas forcément
=
niet per se
à la rame
=
roeiend
dégrader
=
verslechteren
l’acidification
=
het verzuren
l’émission
=
de uitstoot
l’espèce
=
de soort
la fonte
=
het smelten
la survie
=
het overleven
le défi
=
de uitdaging
les déchets
=
het afval
marin(e)
=
van de zee
menacer
=
bedreigen
sourd
=
doof
le cochon
=
het varken
la graisse
=
het vet
l’évier
=
de gootsteen
les égoûts
=
de riolen
boucher
=
verstoppen
le navire
=
het schip
déclencher
=
teweegbrengen
repérer
=
ontdekken
nu
=
naakt
chasser
=
(ver)jagen
l’artisan
=
de vakman
l’imprimerie
=
de drukkerij
la notoriété
=
de bekendheid
au bout de
=
aan het einde van
avoir recours à
=
zijn toevlucht nemen tot
constituer
=
vormen
de telle sorte que
=
zodat
entrer en collision avec
=
botsen met
la diposition
=
de indeling
la touche
=
de toets
le gain
=
de winst
ralentir
=
vertragen
à l’époque
=
in die tijd
cesser de
=
ophouden met
en faire autant
=
hetzelfde doen
imposer
=
opdringen
inépuisable
=
onuitputtelijk
la marchandise
=
de waar
se résoudre à
=
zich neerleggen bij