FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Frans
Malmberg
D'accord3
4havo
4havo-H3-FN
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Frans
Nederlands
abandonner
=
opgeven / in de steek laten
ancien
=
oud
au départ
=
in het begin
avoir mal
=
pijn hebben
courir
=
rennen / hardlopen
coûte que coûte
=
koste wat kost / kost wat kost
dur
=
moeilijk / hard
féminin
=
vrouwelijk
finalement
=
uiteindelijk
jusqu’au bout
=
tot het einde
l’endurance
=
het uithoudingsvermogen
le désert
=
de woestijn
mériter
=
verdienen
ne … que / ne que
=
slechts / alleen maar
participer à
=
meedoen aan
peiner
=
zwoegen
physique
=
lichamelijk
prouver
=
bewijzen
s’ennuyer
=
zich vervelen
s’entraîner
=
trainen
s’occuper de
=
zich bezighouden met
se fatiguer
=
vermoeid raken / zich vermoeien
semi
=
half
terminer
=
eindigen / beeïndigen
un équipage
=
een bemanning
un objectif
=
een doel
bricoler
=
knutselen
défiler
=
voorbijtrekken
détourner l’attention
=
de aandacht afleiden
étonnant
=
verbazingwekkend / verrassend
l’entraide
=
wederzijdse hulp
le but
=
het doel / doelpunt
le courage
=
de moed
le sable
=
het zand
se coucher
=
naar bed gaan
se reposer
=
uitrusten
un parcours
=
een traject
celui qui / celle qui
=
degene die
dépasser
=
voorbijgaan
être témoin de
=
getuigen zijn van
étroit / étroite
=
smal
l’assistance
=
de hulp / bijstand
la conduite / le comportement
=
het gedrag
la sécurité
=
de veiligheid
le séjour
=
het verblijf
libérer
=
vrijmaken
remonter
=
naar boven gaan / opnieuw naar boven gaan
stationner
=
stilstaan / parkeren
tomber
=
vallen
incroyable
=
ongelofelijk
lutter
=
vechten / strijden
pareil / pareilles
=
gelijk / hetzelfde
poser un problème
=
ergens problemen mee hebben / een probleem veroorzaken
progressivement
=
geleidelijk aan
sembler
=
lijken, schijnen
un bosseur
=
een harde werker
une bonne chose
=
een goede zaak
agricole
=
landbouw
l’entretien
=
het onderhoud
le village natal
=
het geboortedorp
les courses hippiques
=
de paardenrennen
véritable
=
echt / werkelijk
contenir
=
bevatten
la charcuterie
=
de vleeswaren
la graisse
=
het vet
plutôt que
=
in plaats van
raisonnable
=
verstandig
un carré de chocolat
=
een blokje chocola
un poivron
=
een paprika