Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Frans Nederlands
  • annuel = jaarlijks
  • la tempête = de storm
  • sec = droog
  • l’agriculture = de landbouw
  • un papillon = een vlinder
  • la pêche = het vissen
  • la terre = het land, de grond
  • se réveiller = wakker worden
  • mordre = bijten
  • un évènement = een gebeurtenis
  • créer = maken, creëren
  • la destination = de bestemming
  • hélas = helaas
  • découvrir = ontdekken
  • exister = bestaan
  • comme = omdat
  • paisible = rustig, vreedzaam
  • ne … presque pas = bijna niet / geen
  • le transport en commun = het openbaar vervoer
  • ainsi = zo
  • en particulier = in het bijzonder
  • détruire = vernietigen
  • protéger = beschermen
  • héberger = onderdak verlenen
  • la fermeture = de sluiting
  • accueillir = ontvangen
  • convenir = schikken
  • Quel jour convient ? = Welke dag komt goed uit?
  • le plus tôt possible = zo vroeg mogelijk
  • rêver = dromen
  • quitter = in de steek laten
  • enfin = eindelijk
  • avoir la chance = (het) geluk hebben
  • local = plaatselijk
  • réaliser son rêve = zijn droom waar maken
  • le pote = de vriend
  • là-bas = daarginds
  • plus de = meer dan
  • géant = reusachtig
  • la tortue = de schildpad
  • accompagner = vergezellen, meegaan
  • l’esclavage = de slavernij
  • prêt = klaar
  • comparer = vergelijken
  • s’inquiéter = zich ongerust maken
  • chercher = ophalen