Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Frans Nederlands
  • l’âge = de leeftijd
  • le pays = het land
  • la particularité = het bijzondere kenmerk / de bijzonderheid
  • la formation = de opleiding / de studie
  • à demain = tot morgen
  • Comment tu t’appelles? = Hoe heet je? / Hoe heet jij?
  • une amie = een vriendin / een vriendinnetje
  • un ami / un copain = een vriend / een vriendje
  • Et toi? = En jij?
  • Tiens! = Hé! / He! / Hey! / Hee! / Hée!
  • Regarde! = Kijk! / Kijk eens!
  • Comment vas-tu? = Hoe gaat het met je? / Hoe gaat het met jou?
  • nouveau = nieuw
  • un prof = een leraar / een docent
  • l’entrée = de ingang / de entrée
  • l’école = de school
  • rouge = rood
  • Et vous? = En u?
  • Qui est-ce? = Wie is dat? / Wie is het?
  • donc = dus
  • lundi = maandag
  • la rentrée = het begin van het schooljaar / de eerste schooldag
  • la cour = het schoolplein / het plein
  • je lis = ik lees
  • Présent! / Présente! = Aanwezig!
  • la soeur = de zus / het zusje
  • aussi = ook