FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Frans
Malmberg
D'accord2
6vwo
6vwo-H7-FN
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Frans
Nederlands
à fond
=
helemaal
à la fois
=
tegelijk
bénéficier de
=
profiteren van
contre le gré
=
tegen de zin
culpabiliser
=
een schuldgevoel hebben
dénoncer
=
verraden
désigner
=
aanwijzen
douloureux
=
pijnlijk
en tant que
=
als
exercer sur
=
uitoefenen op
féroce
=
wreed
intérioriser
=
voor zichzelf houden
l’excision
=
de besnijdenis
la fréquentation
=
de omgang
la laïcité
=
de scheiding van kerk en staat
la pute
=
de hoer
la rupture
=
de breuk
le détour
=
de omweg
le geste
=
het gebaar
les acquis
=
de verworvenheden
militer
=
strijden
pareil
=
hetzelfde
préserver
=
behouden
rompre
=
breken
serrer la vis
=
kort houden
soumettre
=
onderwerpen
subir
=
ondergaan
sur le coup
=
meteen
tomber sur
=
tegen het lijf lopen
un intermittent
=
een uitzendkracht
une assistante sociale
=
een maatschappelijk werkster
vis-à-vis de
=
ten opzichte van
car
=
want
c'est vrai que
=
weliswaar
comme
=
zoals
depuis que
=
sinds
désormais
=
voortaan
en plus
=
bovendien
en plus de
=
behalve
jusqu'à
=
tot
adhérer à
=
zich aansluiten bij
en somme
=
kortom
enrichissant
=
verrijkend
finir par
=
ten slotte … doen
la charte
=
het handvest
la vanité
=
de ijdelheid
le déplacé
=
de vluchteling
le hasard
=
het toeval
le routard
=
de trekker
le toit
=
het dak
l’emporter sur
=
het winnen van
les repères
=
het houvast
potable
=
drinkbaar
provisoire
=
voorlopig
ressentir
=
voelen
se rapprocher
=
dichterbij komen
se résigner
=
berusten
s’engager
=
zich inzetten
un brin
=
een beetje
acheminer
=
vervoeren
appréhender
=
begrijpen
au gré de
=
naargelang
en file indienne
=
achter elkaar aan
en l’occurrence
=
in dit geval
endosser
=
aantrekken
grandeur nature
=
op ware grootte
la cagoule
=
de bivakmuts
la cour d’assises
=
het gerechtshof met jury
le barreau
=
de advocaat
le faucon
=
de valk
le massacre
=
de moordpartij
les aboiements
=
het geschreeuw
ne pas en mener large
=
in de rats zitten
sauter
=
ontploffen
se conjuguer
=
zich verenigen
se tirer dessus
=
op elkaar schieten
solennel
=
plechtig
torturer
=
martelen
transférer
=
overbrengen
une échelle
=
een schaal
viser
=
mikken
à but non lucratif
=
non-profit
à tréteaux
=
op schragen
consister à
=
bestaan uit
doucement
=
voorzichtig
être rémunéré
=
betaald worden
faire la queue
=
in de rij staan
l’encadrement
=
het inlijsten
le bénévolat
=
het vrijwilligerswerk
le but humanitaire
=
het humanitaire doel
le plat chaud
=
de warme maaltijd
le point
=
de plaats
le sans-abri
=
de dakloze
le soutien
=
de ondersteuning
le square
=
het plein
le support
=
de steun
les horaires
=
de tijden
récemment
=
onlangs
se nourrir
=
zich voeden
une écoute
=
een luisterend oor
a priori
=
in principe
au sein de
=
in
autour de
=
rondom
débroussailler
=
van struikgewas ontdoen
du coup
=
daarom
effectivement
=
daadwerkelijk
encadrer
=
leiding geven aan
essentiellement
=
voornamelijk
être bricoleur
=
handig zijn
forcément
=
noodzakelijkerwijs
gérer
=
beheren
inconnu
=
onbekend
l’utilité
=
het nut
la compétence
=
de vaardigheid
la maçonnerie
=
het metselwerk
le chantier
=
het werkterrein
le gros boum
=
de grote drukte
le lavoir
=
de wasplaats
monétaire
=
in geld
quotidien
=
dagelijks
rural
=
landelijk
tout plein de
=
heel wat
un enrichissement
=
een verrijking
l’âme
=
de ziel
les facultés intellectuelles
=
de geestelijke vermogens
dévisager
=
indringend aankijken
éloquent
=
veelzeggend
l’ignorance
=
de onwetendheid
soumis
=
onderworpen
ne point
=
geen
suprême
=
hoogste
le devoir
=
de plicht
la docilité
=
de volgzaamheid
la couche
=
de laag
se voiler
=
een hoofddoek dragen
injurier
=
uitschelden
violer
=
verkrachten
le ricanement
=
het gegrijns
l’exclusion
=
het uitsluiten
le sujet
=
de onderdaan
défendre
=
verbieden
le frisson
=
de rilling
s’emparer de
=
zich meester maken van
ôter
=
afdoen
dénouer
=
losknopen
un mouton
=
een watje
mouton
=
gedwee
valoir
=
opleveren
une réprimande
=
een berisping
les ravages
=
de schade
l'agitation
=
de onrust
dépouiller
=
ontdoen van
un adepte
=
een aanhanger
démonter
=
afbreken
la brebis
=
de ooi
s'éveiller à
=
ontdekken
syndical
=
vakbonds
agacer
=
irriteren
la liberté d'expression
=
de vrijheid van meningsuiting
contestataire
=
opstandig
l'ordre établi
=
de gevestigde orde
les essais nucléaires
=
de kernproeven
l'objecteur de conscience
=
de gewetensbezwaarde
ne … guère
=
nauwelijks
se prendre pour
=
zich beschouwen als
tout en reprochant
=
hoewel hij verwijt
à chacun de prendre ses responsabilités
=
het is aan een ieder om zijn verantwoordelijkheid te nemen
la désobéissance civile
=
de burgerlijke ongehoorzaamheid
l'environnement
=
het milieu
l'association
=
de vereniging
réparti sur
=
verdeeld over
majeur
=
meerderjarig
quel que soit leur âge
=
wat ook hun leeftijd is
oeuvrer
=
werken
râler
=
mopperen