FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Frans
Malmberg
D'accord2
6vwo
6vwo-H11-FN
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Frans
Nederlands
aisé
=
welgesteld
déceler / repérer
=
opsporen
face à
=
met uitzicht op
indigné
=
verontwaardigd
prétendre
=
vastbesloten zijn
un allié
=
een bondgenoot
une séance
=
een bijeenkomst
autrefois
=
vroeger
d’autant plus que
=
temeer omdat
désormais
=
van nu af aan
faire un effort sur soi-même
=
zich vermannen
la contrainte
=
de dwang
la démarche
=
de poging
la dissidence
=
de rebellie
la douleur
=
de pijn
mériter
=
verdienen
s’emparer de
=
zich meester maken van
s’imposer à
=
zich opdringen aan
se confirmer
=
bevestigd worden
se conformer
=
zich aanpassen aan
se démarquer de
=
zich distantiëren van
s’effacer
=
vervagen
surmonter
=
overwinnen
une assimilation
=
een gelijkstelling
une ornementation
=
een versiering
à terme
=
op termijn
améliorer
=
verbeteren
avouer
=
bekennen
coller
=
plakken
culpabiliser
=
een schuldgevoel geven
être à l’abri
=
zich geen zorgen hoeven te maken
évocateur
=
veelbetekenend
géant
=
reusachtig
l’emprunt
=
het plagiaat
le chahuteur
=
de herrieschopper
le logiciel
=
de software
le menteur
=
de leugenaar
paresseux
=
lui
reconnaître
=
erkennen
récupérer
=
opvissen
tant de
=
zoveel
traiter de
=
handelen over
tricher
=
frauderen
un potache
=
een middelbare scholier
une ampleur
=
een omvang
une mine d’or
=
een goudmijn
au détriment de
=
ten koste van
augmenter
=
toenemen
cesser de
=
ophouden te
circuler
=
rondrijden
dérisoire
=
bespottelijk
détourner / déduire
=
afleiden
dévaster
=
verwoesten
devoir à
=
te danken hebben aan
énumérer
=
opsommen
envahir
=
binnendringen
fugitivement
=
vluchtig
les griefs
=
de klachten
se borner à
=
zich beperken tot
superficiel
=
oppervlakkig
un adepte
=
een aanhanger
un aménagement
=
een inrichting
avec excès
=
mateloos
avec modération
=
met mate
d’une part ... d’autre part
=
enerzijds ... anderzijds
dévoiler
=
onthullen
faire bon ménage
=
goed samen kunnen gaan
l’effort physique
=
de lichamelijke inspanning
la performance
=
de prestatie
la probabilité
=
de waarschijnlijkheid
la résistance
=
het uithoudingsvermogen
les méfaits
=
de kwalijke gevolgen
méconnu
=
miskend
mettre en évidence
=
de aandacht vestigen op
ressembler à s’y méprendre
=
sprekend op elkaar lijken
s’avérer
=
blijken te zijn
se méprendre
=
zich vergissen
un sportif occasionnel
=
een gelegenheidssporter
conférer
=
toekennen
des jumelles
=
een tweeling
la désapprobation
=
de afkeuring
la Manche
=
het Kanaal
la méfiance
=
het wantrouwen
porter préjudice à
=
schade berokkenen aan
restreint
=
beperkt
dès lors
=
sindsdien
empoisonner
=
vergiftigen
en outre
=
bovendien
envisageable
=
denkbaar
la coutume
=
de gewoonte
le breuvage
=
het brouwsel
le recours
=
de toevlucht
le sort
=
het lot
sceller
=
bezegelen
subir
=
ondergaan
un protagoniste
=
een hoofdpersoon
un récipient
=
een kom
accumuler
=
opeenhopen
affronter
=
trotseren
attraper
=
vangen
en vouloir à quelqu’un
=
het iemand kwalijk nemen
éprouver
=
ondervinden
insensé
=
waanzinnig
l’âme
=
de geest
la plénitude
=
de volkomenheid
la souillure
=
de vlek
le pari
=
de weddenschap
méprisant
=
minachtend
mi
=
half
parcourir
=
bevaren
pencher
=
buigen
puiser
=
putten
ramer
=
roeien
sortir des sentiers battus
=
de platgetreden paden verlaten
un angle
=
een hoek
un défi
=
een uitdaging
vulnérable
=
kwetsbaar
avoir à son actif
=
op zijn naam hebben staan
le chameau
=
de kameel
le revenu
=
het inkomen
les économies
=
het spaargeld
outre
=
behalve
se laisser tenter par
=
bezwijken voor
se lasser de
=
genoeg krijgen van
toucher de l’argent
=
geld ontvangen
dévaloriser
=
in waarde doen dalen
les effectifs
=
het aantal manschappen
paritaire
=
gelijkvertegenwoordigd
travailleur
=
ijverig
une épreuve
=
een toets
autant de
=
evenzoveel
capter
=
opvangen
démarrer
=
op gang brengen
fiable
=
betrouwbaar
l’articulation
=
het gewricht
la bifurcation
=
de vertakking
la chaleur
=
de warmte
la répartition
=
de verdeling
le mot de passe
=
het wachtwoord
un coffre-fort
=
een kluis
un écart
=
een afstand
une empreinte digitale
=
een vingerafdruk
une épaisseur
=
een dikte