Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Frans Nederlands
  • alors que = terwijl
  • appréhender = vrezen
  • avoir beau = al
  • confier = toevertrouwen
  • économiser = besparen
  • faire la vaisselle = de afwas doen
  • finir par = ten slotte
  • la cause = de oorzaak
  • la cohabitation = het samenwonen
  • la lutte = de strijd
  • lorsque = als
  • mieux vaut = het is beter om
  • prêter = lenen
  • prévoir = voorzien
  • rencontrer = ontmoeten
  • rentrer = thuiskomen
  • s’effacer = verdwijnen
  • sous-estimer = onderschatten
  • tant de gens = zoveel mensen
  • une auberge de jeunesse = een jeugdherberg
  • une prise de tête = een woordenwisseling
  • venir de = zojuist
  • voire = zelfs
  • aborder = aanspreken
  • autrement = anders
  • consacrer à = wijden aan
  • également = ook
  • entièrement = helemaal
  • entre parenthèses = tussen haakjes
  • immédiatement = onmiddellijk
  • la contrainte = de verplichting
  • procurer = verschaffen
  • régulièrement = geregeld
  • s’éclater = uit je dak gaan
  • se défouler = zich uitleven
  • toutefois = echter
  • un échange = een uitwisseling
  • averti = ervaren
  • casser / rompre = breken
  • encourager = aanmoedigen
  • floral = bloemen
  • formateur = vormend
  • la cassure = de breuk
  • la création = de schepping
  • le courage = de moed
  • le cours magistral = het hoorcollege
  • le découpage = het uitknippen
  • le point de vue = de opvatting
  • omniprésent = alomtegenwoordig
  • plus ou moins = min of meer
  • se responsabiliser = zich verantwoordelijk voelen
  • un atout = een troef
  • un enregistrement = een opname
  • un objectif = een doel
  • une animatrice = een jeugdleidster
  • une époque = een tijdperk / een tijd
  • une ouverture = een opening
  • à droite et à gauche = hier en daar
  • à peu près = bijna
  • à plusieurs reprises = verscheidene keren
  • annoncer = aankondigen
  • en fin de compte = uiteindelijk
  • ensoleillé = zonnig
  • forcément = noodzakelijkerwijs
  • la pelouse = het grasveld
  • la scène = het podium
  • le batteur = de drummer
  • le goût = de smaak
  • n’ayez pas de soucis = maak je geen zorgen
  • partout = Overal
  • pas mal de monde = veel mensen
  • plaire à tout le monde = iedereen tevredenstellen
  • raconter = vertellen
  • se rassembler = bijeenkomen
  • un emplacement = een plek
  • vraiment = echt
  • à destination de = met als eindbestemming
  • agréable = aangenaam
  • dans quelques instants = over enkele ogenblikken
  • dès maintenant = vanaf nu
  • descendre = uitstappen
  • effectuer = doen
  • la voiture de location = de huurauto
  • le plaisir = het genoegen
  • le titre de transport = het vervoerbewijs
  • merci de votre compréhension = dank voor uw begrip
  • s’assurer de = zich verzekeren van
  • souhaiter la bienvenue = welkom heten
  • une opération = een handeling
  • sale = gemeen
  • du riz = rijst
  • le voleur = de dief
  • ouais = ja
  • fais gaffe! = kijk uit!
  • voler = vliegen
  • utiliser = gebruiken
  • une imagination = een verbeelding
  • épater = indruk maken op
  • compter sur = rekenen op
  • peu importe = wat doet het ertoe
  • tendre la main = de hand reiken
  • la condition = de voorwaarde
  • s’entendre sur = het eens worden over
  • une obligation = een verplichting
  • conduire = autorijden
  • sinon = en verder
  • à part ça = behalve dat
  • perdre le chemin = de weg kwijtraken
  • à peine = nauwelijks
  • la peine = het verdriet
  • une épaule = een schouder
  • hésiter = aarzelen
  • ça m’arrange pas = dat komt me niet uit
  • joignable = bereikbaar
  • couper le portable = het mobieltje uitzetten
  • il vaut mieux que = het is beter dat
  • n’importe comment = hoe dan ook
  • le morceau = het muziekstuk
  • tant pis = dat is dan jammer
  • le voisin = de buurman
  • la négociation = de onderhandeling
  • certes = zeker
  • des conditions = omstandigheden
  • le chômage = de werkloosheid
  • le sommet = de top
  • le tiers-monde = de derde wereld
  • marcher = lopen