FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Frans
Malmberg
D'accord2
4vwo
4vwo-H1-FN
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Frans
Nederlands
autant
=
evenveel
interroger
=
ondervragen
la chance
=
de kans
la menace
=
de bedreiging
le quotidien
=
het dagblad
le sondage
=
de opiniepeiling
le symbole
=
het symbool
meilleur
=
beste
ni … ni
=
noch … noch
paraître
=
verschijnen
selon
=
volgens
un Français sur deux
=
een op de twee Fransen
avoir tort
=
ongelijk hebben
couper
=
snijden
dépasser
=
achter zich laten
il s'agit de
=
het gaat om
partager
=
delen
rapporter
=
vermelden
refléter
=
weerspiegelen
répandre
=
verbreiden
avoir besoin de
=
nodig hebben
éviter
=
besparen
inventer
=
uitvinden
révéler / afficher
=
laten zien
s'amuser
=
zich vermaken
se laver
=
zich wassen
se moquer de
=
spotten met
sentir
=
ruiken
craindre
=
vrezen
défendu
=
verboden
l'essayage
=
het passen
la vendeuse
=
de verkoopster
la vente
=
de verkoop
le créateur
=
de ontwerper
le désir
=
de wens
mélanger
=
mengen
permettre
=
toestaan
porter
=
dragen
affirmer
=
beweren
ainsi que
=
evenals
donner
=
geven
estimer
=
menen
expliquer
=
uitleggen
inquiéter
=
verontrusten
la critique
=
de kritiek
la jeunesse
=
de jeugd
la mise en scène
=
de regie
le contenu
=
de inhoud
mériter
=
verdienen
ne … aucun / ne … aucune
=
geen enkel
peser
=
drukken
récompenser
=
belonen
soupçonner
=
vermoeden
à l'inverse de
=
in tegenstelling tot
aborder un sujet
=
een onderwerp aansnijden
au niveau de
=
wat betreft
ça nous arrive
=
het gebeurt ons
ça permet de
=
dat maakt het mogelijk om
ce qui se passe
=
wat er gebeurt
effectivement
=
inderdaad
être en retard
=
achterblijven
évidemment
=
uiteraard
faire partie de
=
deel uitmaken van
il faut le faire
=
je moet het doen
je le ferais
=
ik zou het doen
la connaissance des langues
=
de talenkennis
le cours
=
de les
les horaires
=
de schooltijden
les pays européens
=
de Europese landen
obtenir une bourse
=
een beurs krijgen
surtout
=
vooral
un sujet de discussion
=
een onderwerp van gesprek
un téléfilm
=
een televisiefilm
la scolarité
=
de schooltijd
la boîte
=
de discotheek
sauf
=
behalve
dès que
=
zodra
le plat principal
=
het hoofdgerecht
partout
=
Overal
par contre
=
daarentegen
à partir de
=
vanaf
courir
=
hardlopen
obligatoire
=
verplicht
une maison secondaire
=
een tweede huis
la musculation
=
bodybuilding
suivre des cours
=
lessen volgen
toucher un salaire
=
een salaris ontvangen
faire le ménage
=
het huishouden doen
apprendre à parler
=
leren spreken
garder des enfants
=
op kinderen passen
faire ses devoirs
=
huiswerk maken
s'occuper de tout
=
voor alles zorgen
avancer
=
voortgaan
un air
=
een houding
être à l'aise
=
op zijn gemak zijn
indispensable
=
onmisbaar
pendre
=
hangen
avoir l'air de
=
er uitzien als
faire semblant
=
doen alsof
suis
=
volgt
suivre
=
volgen
un carré
=
een vierkant
s'accrocher à
=
zich vastklampen aan
le mépris
=
de minachting
chuchoter
=
fluisteren
un allié
=
een bondgenoot
faire l'appel
=
de namen afroepen
le sort
=
het lot
figurer sur
=
voorkomen op
fréquentable
=
met wie men kan omgaan
bof
=
och
le manque
=
het gebrek
bavard
=
spraakzaam
manquer
=
ontbreken
un canard
=
een eend
n'importe quoi
=
wat dan ook
le questionnaire
=
de vragenlijst
envisager
=
van plan zijn
un paresseux
=
een luilak
élire
=
kiezen
la solitude
=
de eenzaamheid
le coup de sifflet
=
het fluitsignaal
apparaître
=
lijken
surprenant
=
verrassend
en moyenne
=
gemiddeld
la majorité
=
de meerderheid
accessible
=
toegankelijk
fréquenter
=
vaak gaan naar
assister
=
bijwonen
le moindre
=
het minste
résoudre
=
oplossen
conquérir
=
veroveren