FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service vierde editie
HAVO - Leerjaar 4 - 4e editie
4 havo-unité 6
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Frans
Nederlands
le peintre
=
de schilder
la commande
=
de bestelling
la livraison
=
de levering
en tout cas
=
in ieder geval
être au courant
=
op de hoogte zijn
sourd
=
doof
croiser
=
tegenkomen
énervé
=
geïrriteerd / kwaad
en stock
=
op voorraad
d’habitude
=
gewoonlijk
prévenir
=
waarschuwen
en vain
=
tevergeefs
livrer
=
leveren
évident
=
vanzelfsprekend
le secret
=
het geheim
surprendre
=
verrassen
être ravi
=
dolblij zijn
inattendu
=
onverwacht
la mauvaise surprise
=
de onaangename verrassing
en cachette
=
stiekem
fameux
=
bekend
l’art
=
de kunst
peser
=
wegen
effectuer
=
uitvoeren
la conséquence
=
het gevolg
atteindre
=
bereiken
la nourriture
=
de voeding
scientifique
=
wetenschappelijk
la distance
=
de afstand
permettre à
=
mogelijk maken
contribuer à
=
bijdragen aan
aveugle
=
blind
l’invention
=
de uitvinding
détruire
=
verwoesten
élevé
=
hoog
le domaine
=
het gebied
la boîte
=
het blik / de doos / het doosje
calculer
=
rekenen
le progrès
=
de vooruitgang
améliorer
=
verbeteren
la technologie
=
de technologie
inventer
=
uitvinden
découvrir
=
ontdekken
la science
=
de wetenschap
l’accès
=
de toegang
raisonnable
=
redelijk
assurer
=
verzekeren
la circulation
=
het verkeer
garer
=
parkeren
l’emplacement
=
de kampeerplaats
limiter
=
beperken
les dégâts
=
de schade
l’inondation
=
de overstroming
à partir de
=
vanaf
autoriser
=
toestaan
le sentier
=
het pad
la sécurité
=
de veiligheid
les frais
=
de kosten
responsable
=
verantwoordelijk
le but
=
het doel
causer
=
veroorzaken
occuper
=
bezetten
l’accueil
=
de receptie
disponible
=
beschikbaar
le mobile home
=
de stacaravan
sale / propre
=
vies / schoon
la location
=
de verhuur
faire du camping
=
kamperen
la dégustation
=
de proeverij
incontournable
=
onvermijdelijk
l’apparition
=
de verschijning
le blanc d’oeuf
=
het eiwit
surgelé
=
diepvries
le gourmand
=
de lekkerbek
le parfum
=
de smaak
à l’époque
=
vroeger
l’emballage
=
de verpakking
l’esquisse
=
de schets
artisanal
=
ambachtelijk
conserver
=
bewaren
tellement
=
zo
se dépêcher
=
zich haasten
mélanger
=
mengen
cuit
=
gaar
davantage
=
meer
l’entreprise
=
het bedrijf
monter sa propre affaire
=
zijn eigen zaak opzetten / haar eigen zaak opzetten
l’emploi
=
de werkgelegenheid
le bénéfice
=
de winst
le chiffre d’affaires
=
de omzet
l’investissement
=
de investering
tourner
=
afslaan
les feux
=
de stoplichten
avoir lieu
=
plaatsvinden
tout droit
=
rechtdoor
la caisse
=
de kassa
là-bas
=
daar / daarginds
au bout de
=
aan het eind van
le carrefour
=
het kruispunt
traverser
=
oversteken
en entier
=
in zijn geheel
l’indication
=
de aanwijzing
se trouver
=
zich bevinden
continuer
=
verder lopen / doorgaan
la pièce de théâtre
=
de toneelvoorstelling
en fait
=
eigenlijk
arrêter
=
stoppen
le rond-point
=
de rotonde
juste
=
alleen maar
le piéton
=
de voetganger
l’autoroute
=
de snelweg
la piste cyclable
=
het fietspad
l’accident
=
het ongeluk
le panneau
=
het verkeersbord / het bord
la sortie
=
de afslag