Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Frans Nederlands
  • le défaut = het tekort / de zwakke plek
  • auparavant = eerder
  • en compagnie de = in gezelschap van
  • s’exprimer sur = zich uitlaten over
  • en banlieue = in de voorsteden
  • le préjugé = het vooroordeel
  • l’entretien = het sollicitatiegesprek
  • le toit = het dak
  • dès que = zodra
  • sembler = lijken
  • faire preuve de = blijk geven van
  • rompre = breken
  • lequel = welk / welke
  • la blague = de grap
  • faire des courses = boodschappen doen
  • correspondre à = overeenkomen met
  • souffrir = lijden
  • l’immeuble = het flatgebouw
  • se consacrer à = zich wijden aan
  • faire confiance à = vertrouwen hebben in
  • le langage = het taalgebruik / de taal
  • tu devrais = jij zou moeten
  • jurer = zweren
  • la façon de s’exprimer = de manier van uitdrukken
  • le manque = het gebrek
  • l’agression = de overval
  • la société = de maatschappij
  • harceler = pesten / lastig vallen
  • le logement = de huisvesting
  • le chômage = de werkloosheid