Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Frans Nederlands
  • avoir des vertiges = duizelig zijn
  • convenir = bevallen, passen bij / bevallen / passen bij
  • démarrer = starten
  • faute de = bij gebrek aan
  • combler = aanvullen
  • le liquide = de vloeistof
  • parvenir = erin slagen
  • le repas = de maaltijd
  • alimentaire = voedings
  • un adepte = een aanhanger
  • salé = zout, gezouten / zout / gezouten
  • se réveiller = wakker worden
  • sauter = overslaan
  • une alimentation = een voeding
  • résister = weerstaan
  • le régime = het dieet
  • avaler = doorslikken, opeten / doorslikken / opeten
  • l’apprentissage = het leren
  • se passer de = zonder kunnen
  • démontrer = aantonen
  • récupérer = herstellen
  • nombreux = talrijk, heel veel / talrijk / heel veel
  • la tranche = de plak
  • or = welnu
  • bronzer = bruin worden
  • nocif, nocive = schadelijk
  • estival = zomer-, zomers / zomer / zomers
  • une addiction = een verslaving
  • le seuil = de drempel
  • examiner = onderzoeken
  • désormais = voortaan
  • à la fois = tegelijkertijd
  • le lien = het verband
  • établir = vaststellen
  • vivement = heftig
  • avérer = blijken (te zijn) / blijken te zijn / blijken
  • le dépistage = de opsporing
  • compiler = samenvoegen
  • un épaississement = het dikker worden, een verdikking
  • raisonné = doordacht
  • dépasser = overschrijden
  • la prédisposition = de aanleg
  • une ombre = een schaduw
  • le syndicat = de vakvereniging
  • mettre en place = opstellen, aanbrengen / opstellen / aanbrengen
  • le gérant = de beheerder
  • au cours de = in de loop van
  • précéder = voorafgaan