FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Engels
Prisma - Dutch for self-study
Cursus - 1e editie
Hoofdstuk 16 - Les 16
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Engels
Nederlands
a little bit
=
het stukje
farther
=
verder
(to) hurt
=
pijn doen
(to) take off
=
uitdoen
certainly, oh yes
=
jawel
service; here: (on) duty
=
de dienst
then they can
=
(dan) kunnen ze
here: take an x–ray
=
een foto maken
necessary
=
nodig
(to) carry
=
dragen
I'm OK
=
't gaat wel
can you manage?
=
lukt het?
ground
=
de grond
wet
=
nat
healthy
=
gezond
or else
=
anders
earlier, sooner
=
eerder
friendly
=
vriendelijk
(to) pretend
=
doen alsof
as if
=
alsof
soap
=
de zeep
quick / quickly
=
gauw
dirty
=
vuil / vies
here: off
=
van
tap, faucet
=
de kraan
take it easy
=
rustig maar
go on!
=
toe maar!
daddy
=
papa
grief, distress
=
het verdriet
over, gone
=
over
slim
=
slank
... that comes from ...
=
dat komt, omdat ...
fat, fatty
=
vet
the beginning
=
het begin
suddenly
=
ineens
off
=
af
particular / particularly
=
bepaald
twice as ... as
=
tweemaal zo ... als
short
=
kort
health
=
de gezondheid
only, just
=
slechts
low
=
laag
rest
=
de rest
again
=
opnieuw
ever
=
ooit
social
=
sociaal
through
=
door
only
=
enig(e)
exercise
=
de lichaamsbeweging
motivation
=
de motivatie
possibly, possible
=
mogelijk
slowly but surely
=
langzaam maar zeker
spring
=
de lente / het voorjaar
autumn, fall
=
de herfst / het najaar