FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Engels
Prisma - Dutch for self-study
Cursus - 1e editie
Hoofdstuk 1 - Les 1
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Engels
Nederlands
that
=
dat
from ‘zijn'
=
is
(to) be
=
zijn
how nice!
=
wat leuk!
nice
=
leuk
and
=
en
too, also
=
ook
my wife
=
mijn vrouw
this
=
dit
thank you
=
dank u
nice to see you
=
leuk je te zien
(to) see
=
zien
are you coming / are you coming along?
=
ga je mee?
something
=
wat
(to) drink
=
drinken
I am going
=
ik ga
now
=
nu
(to) home
=
naar huis
have fun
=
veel plezier
a / an
=
een
three years
=
drie jaar
ago
=
geleden
say
=
zeg
long
=
lang
yes
=
ja
(to) think
=
denken
where
=
TRUE
(to) live
=
wonen
here
=
hier
in
=
in
exactly
=
precies
the
=
de
which
=
welk
eighteen
=
achttien
oh
=
o
there
=
daar
close by
=
vlakbij
(to) work
=
werken
at a bank
=
bij een bank
(to) come
=
komen
not
=
niet
..., right? / ..., are you? / ..., do you? etc.
=
..., hè?
no
=
nee
France
=
Frankrijk
but
=
maar
already
=
al
five
=
vijf
the Netherlands, Holland
=
Nederland
(to) speak
=
spreken
Dutch
=
Nederlands
(to) count
=
tellen
up to / to
=
tot
(to) listen
=
luisteren