Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Engels Nederlands
  • assemble = monteren / in elkaar zetten
  • screwdriver = schroevendraaier
  • remove = verwijderen
  • handlebar = stuur
  • bolt = bout
  • unscrew = losschroeven
  • nut = moer
  • pedal = trapper
  • saddle = zadel
  • seat = zitting / zitplaats
  • wardrobe = kledingkast
  • rug = kleed
  • count = tellen
  • peg = pin
  • nail = spijker
  • drill = boor
  • lift = optillen
  • height = lengte
  • raw = ruw
  • thread = draad
  • inflate = oppompen / opblazen
  • honey = honing
  • hive = bijenkorf
  • bee = bij
  • beekeeper = imker
  • sting = steken
  • shave = scheren
  • jar = pot / fles
  • core = kern
  • strict = precies
  • chunk = stuk
  • random = willekeurig
  • field trip = excursie
  • skeleton = skelet
  • muscle = spier
  • shape = vorm
  • spine = ruggengraat
  • skull = schedel
  • rib cage = ribbenkast / de ribben
  • heart = hart
  • lung = long
  • pelvis = bekken
  • thigh = dij
  • sore = pijnlijk
  • heart beat = hartslag
  • exercise = sporten / trainen
  • chest = borst(kas)
  • tube = buis(je) / pijp
  • tough = taai / sterk
  • eyelid = ooglid
  • quality = kwaliteit
  • glad = blij
  • profit = winst
  • leaflet = folder
  • in the meantime = ondertussen
  • sew = naaien
  • border = grens
  • treat = behandelen
  • fire = ontslaan
  • pointer = tip / aanwijzing
  • beforehand = van tevoren