Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Engels Nederlands
  • arcade = speelhal
  • advanced = geavanceerd
  • virtually = praktisch / zo goed als
  • election campaign = verkiezingscampagne
  • have high hopes = hoge verwachtingen hebben
  • feature = mogelijkheid / functie
  • deceptive = bedrieglijk / bedrieglijke / misleidend / misleidende
  • haunt = rondwaren in / rondwaren
  • assign = toewijzen
  • moderator = bemiddelaar / moderator
  • alternate = afwisselen
  • deliberate = overleggen
  • narrator = verteller
  • snapshot = kiekje / momentopname
  • so-called = zogenaamd
  • human interest = persoonlijk element / persoonlijke elementen / gevoelsinbreng
  • hurdles = horden
  • overall = totaal- / totaal
  • rocky = rotsachtig
  • tycoon = magnaat
  • growth = groei
  • flourish = succes hebben / bloeien / floreren
  • manufacturer = fabrikant
  • questionnaire = vragenlijst
  • bug / malfunction = fout / defect
  • distribute = verspreiden
  • capabilities = capaciteiten / mogelijkheden
  • motion sensor = bewegingssensor
  • successor = opvolger
  • found = oprichten
  • twist = draai
  • acclaim = prijzen / toejuichen
  • policy = beleid
  • motor skills = motoriek / motorische vaardigheden
  • social skills = sociale vaardigheden
  • obstacle = obstakel
  • creativity = creativiteit
  • arrow keys = pijltjestoetsen
  • time limit = tijdslimiet
  • assemble = verzamelen
  • legible = leesbaar
  • packaging = verpakking
  • prominently = in het oog vallend / opvallend
  • scale = afmetingen
  • appoint = aanwijzen
  • be a good sport = je sportief gedragen
  • misspell = verkeerd spellen
  • gradually = geleidelijk aan / langzamerhand
  • before time runs out = voordat de tijd op is / voor het te laat is
  • submit = indienen / voorleggen
  • yarn = garen
  • small talk = gepraat over koetjes en kalfjes
  • host = organisator zijn van / gastheer zijn van / gastvrouw zijn van
  • vary = variëren / uiteenlopen
  • evolve = zich ontwikkelen
  • competitive = concurrerend / prestatiegericht
  • split = opdelen / splitsen
  • assure = verzekeren
  • attendance = opkomst / aantal aanwezigen
  • beverage = drankje
  • commit = plegen / begaan
  • detection = ontdekking
  • scheme = plannen smeden
  • blackmail = afpersen / chanteren
  • rumour has it = het gerucht gaat
  • elusive = moeilijk te vangen / ongrijpbaar
  • compatible = verenigbaar / aansluitbaar
  • alliance = verbintenis / verbond