FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Engels
Malmberg
Realtime
2hv
2hv-H4-EN
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Engels
Nederlands
attack
=
aanvallen
bathroom
=
toilet / badkamer
can of soda
=
blikje frisdrank
escalator
=
roltrap
face
=
kijken naar
get a tan / sunbathe
=
zonnebaden
guard
=
beveiliger
janitor
=
huismeester / conciërge
lose face
=
voor gek staan
multi-storey car park
=
parkeergarage met meerdere verdiepingen
pretend
=
net doen alsof
properly
=
goed / zorgvuldig
rob
=
beroven
rude
=
onbeleefd
school hall
=
aula
argument
=
ruzie
celebrity
=
beroemdheid
comfort
=
troosten
commercial break
=
reclameblok / reclameblok op tv
contest
=
wedstrijd
contestant
=
deelnemer aan een wedstrijd
disaster
=
ramp
host
=
gastheer / gastvrouw
in the lead
=
aan de leiding
issue
=
nummer / aflevering
judge
=
jurylid
move on
=
verder gaan / doorgaan
polite
=
beleefd
runner-up
=
nummer twee / nummer twee in een wedstrijd
supportive
=
ondersteunend
vote
=
stem / stem bij verkiezing
clarify
=
verduidelijken
clear
=
duidelijk
confused
=
in de war
degree
=
graad
fail
=
falen / niet slagen
former
=
voormalig
in store
=
in petto
patch of rain
=
regenbui
pronounce
=
uitspreken
snow shower
=
sneeuwbui
spots of rain
=
regendruppels
sunny spell
=
opklaring
windy
=
winderig
wintry
=
winters
award
=
prijs toekennen / toekennen
bargain
=
onderhandelen
college
=
vervolgopleiding
counter
=
kassa / toonbank
elementary school
=
basisschool
giant
=
reusachtig / enorm
grade
=
klas
imaginary
=
fantasie- / verzonnen
in case of
=
in geval van / bij
shred paper
=
papier versnipperen
sledgehammer
=
moker / grote hamer
smash
=
stukslaan
stationery
=
schrijfgerei / kantoorartikelen