Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Engels Nederlands
  • cost = kosten
  • far = ver
  • near = vlakbij / in de buurt
  • plane = vliegtuig
  • a pair of scissors / scissors = schaar
  • amazing = ongelofelijk
  • become = worden
  • cold = koud
  • cut = snijden
  • drive / ride = rijden
  • electricity = elektriciteit
  • ice skating = schaatsen
  • idea = idee
  • invent = uitvinden
  • of course = natuurlijk
  • outside = buiten
  • amount = hoeveelheid
  • bottle = fles
  • close = dichtbij
  • finger = vinger
  • glass = glas
  • hold = vasthouden
  • knee = knie
  • match = lucifer
  • move = bewegen
  • powerful = sterk / krachtig
  • add = toevoegen
  • bake = bakken
  • butter = boter
  • delicious = heerlijk / lekker
  • disgusting = vies / niet lekker
  • fork = vork
  • healthy = gezond
  • lettuce = sla
  • onion = ui
  • pork = varkensvlees
  • same = zelfde / dezelfde
  • sandwich = boterham
  • share = delen
  • since = sinds
  • sky = lucht / hemel
  • snow = sneeuw
  • spoon = lepel
  • stairs = trap
  • straight to = rechtstreeks naar / direct naar
  • Sure = Ja hoor / Natuurlijk
  • think = nadenken
  • tooth = tand
  • teeth = tanden
  • tour = rondleiding
  • useful = handig / nuttig
  • wheel = wiel
  • while = terwijl