Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Engels Nederlands
  • evidence = bewijs
  • fascinating = fascinerend
  • ill / sick (AmE) / sick = ziek
  • lake = meer
  • prove = bewijzen
  • researcher = onderzoeker
  • scare / frighten = bang maken
  • scientist = wetenschapper
  • several / a few = verschillende
  • show = laten zien / aantonen
  • solve = oplossen
  • strange / odd / weird / strange / odd = vreemd
  • That's a shame. = Dat is jammer.
  • weak = zwak
  • weigh = wegen
  • company = bedrijf
  • continue / carry on = doorgaan
  • find out / discover = ontdekken
  • hide = verstoppen
  • hire = huren / inhuren
  • in front of = voor
  • kill = vermoorden
  • message = bericht
  • messenger = boodschapper
  • more or less / about = min of meer
  • next to = naast
  • rainy = regenachtig
  • shoulder = schouder
  • spy = spion / spionne
  • bracelet = armband
  • change = overstappen
  • coach = bus
  • earring = oorbel
  • employee = medewerker
  • follow = volgen
  • jewelry = sieraden / juwelen
  • prepare = voorbereiden
  • repeat = herhalen
  • road = weg
  • travel = reizen
  • turn left = links afslaan
  • value = waarde
  • walk across / cross = oversteken
  • warn = waarschuwen
  • by accident = per ongeluk
  • coin = munt
  • colourful = bont / fleurig
  • come along = meekomen
  • friendly = vriendelijk
  • impossible = onmogelijk
  • moustache = snor
  • nephew = neef
  • probably = waarschijnlijk
  • recently = onlangs
  • treasure = schat
  • trip = reis / reisje
  • turn right = rechts afslaan
  • uncle = oom
  • visible = zichtbaar
  • worried = bezorgd