Outfoxed

Outfoxed

Een verhaal over een vos met magische krachten die opgejaagd wordt door een stel jagers.
Start direct met lezen.
Met dank aan Dylan Meconis.

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Engels Nederlands
  • tortured = gemarteld
  • The police are convinced that she was tortured and killed.

    De politie is ervan overtuigd dat ze werd gemarteld en gedood.

  • clothes = kleren
  • He dressed quickly in casual clothes.

    Hij kleedde zich snel om in casual kleding.

  • though = hoewel
  • though I'm the one TORTURED, the CLOTHES get the RACK

    hoewel ik degene ben die gemarteld wordt krijgen de kleren het rek

  • stockings = kousen
  • ... a pair of nylon stockings.

    ... een paar nylon kousen.

  • jacket = jas
  • A jacket is a short coat with long sleeves.

    een jas is een korte jas met lange mouwen

  • lack = mis
  • I scrub all the finery I myself lack

    Ik schrob alle opsmuk ik zelf mis

  • jacket = jas
  • A jacket is a short coat with long sleeves.

    een jas is een korte jas met lange mouwen

  • stockings = kousen
  • ... a pair of nylon stockings.

    ... een paar nylon kousen.

  • laundress = wasvrouw
  • I am a laundress with basket on back.

    Ik ben een wasvrouw met een mand op mijn rug.

  • basket = mand
  • You can fit in my basket!

    Je past in mijn mand!

  • back = rug
  • She turned her back to the audience.

    Ze keerde haar rug naar het publiek.

  • explain = uitleggen
  • I'll explain later

    Ik zal het later uitleggen

  • hide = verbergen
  • what do you have to hide?

    wat heb jij te verbergen?

  • first = eerst
  • first, second, third ...

    eerste, tweede, derde ...

  • talk = praten
  • Because you can talk?

    Omdat je kunt praten?

  • hunters = jagers
  • The hunters stalked their prey.

    De jagers beslopen hun prooi.

  • dogs = honden
  • the dogs bark

    de honden blaffen

  • smell = ruiken
  • They won't smell me?

    Zullen ze mij niet ruiken?

  • hunters = jagers
  • The hunters stalked their prey.

    De jagers beslopen hun prooi.

  • basket = mand
  • I am a laundress with basket on back.

    Ik ben een wasvrouw met een mand op mijn rug.

  • dig = graven
  • to dig a hole

    een gat graven

  • fit = past
  • You can fit in my basket!

    Je past in mijn mand!

  • hide = verbergen
  • what do you have to hide?

    wat heb jij te verbergen?

  • girl = meisje
  • A girl is a female child.

    Een meisje is een vrouwelijk kind.

  • fox = vos
  • the red and quick fox

    de rode en snelle vos

  • customers = klanten
  • The laundress has smelly customers.

    De wasvrouw heeft stinkende klanten.

  • laundry = wasgoed
  • the laundry is drying

    het wasgoed is aan het drogen

  • little = kleine
  • little things are small in size

    kleine dingen zijn klein in omvang

  • red = rode
  • the red and quick fox

    de rode en snelle vos

  • fox = vos
  • the red and quick fox

    de rode en snelle vos

  • boil = koken
  • to boil him up for your dinner

    hem te koken voor je maaltijd

  • lord = heer
  • my lord

    mijn heer

  • just = net
  • I just now started talking.

    Ik ben nu net begonnen te praten.

  • relieved = opgelucht
  • I'm just relieved

    ik ben gewoon opgelucht

  • customers = klanten
  • The laundress has smelly customers.

    De wasvrouw heeft stinkende klanten.

  • talk = praten
  • Because you can talk?

    Omdat je kunt praten?

  • because = omdat
  • because you can talk?

    omdat je kunt praten?

  • chasing = opgejaagd
  • They've been chasing me for days.

    Ze hebben me dagenlang opgejaagd.

  • besides = bovendien
  • What are you doing today besides working.

    Wat doe je vandaag naast het werken.

  • because = omdat
  • because I'm a fox

    omdat ik een vos ben

  • enough = genoeg
  • I've had enough

    ik heb genoeg gehad

  • mean = bedoel
  • What do you mean?

    Wat bedoel je?

  • talk = praten
  • So I wished that I could talk.

    Dus ik wenste dat ik kon praten.

  • wished = wenste
  • So I wished that I could talk.

    Dus ik wenste dat ik kon praten.

  • think = denk
  • What do you think?

    Wat denk je?

  • other way = andere manier
  • There is no other way

    Er is geen andere manier

  • ask = vragen
  • You will have to ask David about that.

    Dat moet je aan David vragen.

  • saved = gered
  • You saved my life!

    Je hebt mijn leven gered!

  • somebody = Iemand
  • I need somebody to help me.

    Ik heb Iemand nodig om me te helpen.

  • come back = terugkomen
  • When will he come back?

    Wanneer zal hij terugkomen?

  • think = denk
  • You think they'll come back for you?

    denk je dat ze terugkomen voor jou?

  • humans = mensen
  • Foxes are naked and humans wear clothes.

    Vossen zijn naakt en mensen dragen kleding.

  • clothes = kleren
  • you just put on those clothes!

    je hebt die kleren net aangedaan!

  • human = mens
  • It is good to be a human.

    Het is goed om een mens te zijn.

  • troubles = problemen
  • And now my troubles are over.

    En nu zijn mijn problemen voorbij.

  • leg = been
  • Your knee is in the middle of your leg.

    Je knie is in het midden van je been.

  • hunted = opgejaagd
  • Well, you might not be hunted anymore.

    Nou, nu wordt je niet meer opgejaagd

  • humans = mensen
  • But we humans have our troubles, too.

    Maar wij mensen hebben ook onze problemen.

  • troubles = problemen
  • But we humans have our troubles, too.

    Maar wij mensen hebben ook onze problemen.

  • clothes = kleding
  • I wash other peoples' clothes.

    Ik was andermans kleding.

  • chickens = kippen
  • I keep chickens for eggs.

    Ik houd kippen voor de eieren.

  • raise = fokken
  • Maybe you could raise sheep or chickens.

    Misschien kun je schapen of kippen fokken.

  • chickens = kippen
  • Maybe you could raise sheep or chickens.

    Misschien kun je schapen of kippen fokken.

  • sheep = schapen
  • Maybe you could raise sheep or chickens.

    Misschien kun je schapen of kippen fokken.

  • sheep = schapen
  • Maybe you could raise sheep or chickens.

    Misschien kun je schapen of kippen fokken.

  • maybe = misschien
  • maybe you need to wish a little harder.

    misschien moet je wat harder wensen

  • sheep = schapen
  • Maybe you could raise sheep or chickens.

    Misschien kun je schapen of kippen fokken.

  • shepherd = herder
  • A shepherd is a person whose job is to look after sheep.

    Een herder is een persoon wiens baan het is om schapen te houden.

  • people = mensen
  • What else do people worry about?

    Waar maken mensen zich nog meer zorgen over?

  • worry = zorgen
  • What else do people worry about?

    Waar maken mensen zich nog meer zorgen over?

  • love = liefde
  • ... what do you really know about love?

    ... wat weet je nou echt over de liefde?

  • girl = meisje
  • You just find a girl and you're done in half an hour!

    Je hoeft alleen een meisje te vinden en je bent klaar binnen een half uur!

  • hour = uur
  • They waited for about two hours.

    Ze wachtten ongeveer twee uur.

  • easy = makkelijk
  • That's easy!

    Dat is makkelijk!

  • fox = vos
  • the red and quick fox

    de rode en snelle vos

  • maybe = misschien
  • maybe you need to wish a little harder.

    misschien moet je wat harder wensen

  • supposed = hoor
  • If you're a person, you're supposed to fall in love.

    Als je een persoon bent hoor je verliefd te worden.

  • in love = verliefd
  • I'm in love...

    Ik ben verliefd ...

  • laundress = wasvrouw
  • I am a laundress with basket on back.

    Ik ben een wasvrouw met een mand op mijn rug.

  • shepherd = herder
  • A shepherd is a person whose job is to look after sheep.

    Een herder is een persoon wiens baan het is om schapen te houden.

  • wears = draagt
  • Who wears this?

    Wie draagt dit?

  • shopkeeper = winkelier
  • A shopkeeper is a person who owns or manages a shop.

    Een winkelier is een persoon die eigenaar of beheerder is van een winkel.

  • shopkeeper = winkelier
  • I could marry a shopkeeper,

    Ik kan een winkelier trouwen,

  • shop = winkel
  • A shop is a place where things are sold.

    Een winkel is een plek waar de dingen worden verkocht.

  • place = plek
  • A shop is a place where things are sold.

    Een winkel is een plek waar de dingen worden verkocht.

  • sold = verkocht
  • A shop is a place where things are sold.

    Een winkel is een plek waar de dingen worden verkocht.

  • laundress = wasvrouw
  • I am a laundress with basket on back.

    Ik ben een wasvrouw met een mand op mijn rug.

  • marry = trouwen
  • ... but I could never marry a fox.

    ... maar ik kan nooit trouwen met een vos.

  • shopkeeper = winkelier
  • I could marry a shopkeeper,

    Ik kan een winkelier trouwen,

  • catch = vangst
  • and I am quite a catch

    en ik ben een goede vangst

  • quite = goede
  • and I am quite a catch

    en ik ben een goede vangst

  • sell = verkoop
  • I sell all sorts of things

    Ik verkoop van alles

  • marry = trouwen
  • ... but I could never marry a fox.

    ... maar ik kan nooit trouwen met een vos.

  • never = nooit
  • ... but I could never marry a fox.

    ... maar ik kan nooit trouwen met een vos.

  • shopkeeper = winkelier
  • A shopkeeper is a person who owns or manages a shop.

    Een winkelier is een persoon die eigenaar of beheerder is van een winkel.

  • wish = wensen
  • Maybe you need to wish a little harder.

    Misschien moet je wat harder wensen

  • maybe = misschien
  • maybe you need to wish a little harder.

    misschien moet je wat harder wensen

  • Really = echt
  • ... what do you Really know about love?

    ... wat weet je nou echt over de liefde?

  • love = liefde
  • ... what do you really know about love?

    ... wat weet je nou echt over de liefde?

  • works = werkt
  • That's not how it works.

    Dat is niet hoe het werkt.

  • still = nog steeds
  • ... because you still seem like a fox to me.

    ... omdat je nog steeds op een vos lijkt voor mij.

  • just = gewoon
  • Why can't you just love me?!?

    Waarom kan je niet gewoon van me houden??

  • clearly = duidelijk
  • clearly I'm wasting my energy trying to change you.

    Het is duidelijk dat ik mijn energie verspil met je te proberen te veranderen.

  • energy = energie
  • Clearly I'm wasting my energy trying to change you.

    Het is duidelijk dat ik mijn energie verspil met je te proberen te veranderen.

  • change = veranderen
  • I need to change myself so well that you forget that I was ever a fox.

    Ik moet mezelf zo goed veranderen dat je vergeet dat ik ooit een vos was.

  • just = gewoon
  • Why can't you just love me?!?

    Waarom kan je niet gewoon van me houden??

  • why = waarom
  • why can't you just love me?!?

    waarom kan je niet gewoon van me houden??

  • need = moet
  • Maybe you need to wish a little harder.

    Misschien moet je wat harder wensen

  • forget = vergeet
  • I need to forget that I ever was a fox.

    Ik moet vergeten dat ik ooit een vos was.

  • change = veranderen
  • I need to change myself so well that you forget that I was ever a fox.

    Ik moet mezelf zo goed veranderen dat je vergeet dat ik ooit een vos was.

  • basket = mand
  • I am a laundress with basket on back.

    Ik ben een wasvrouw met een mand op mijn rug.

  • return = terug
  • I have to return all of this!

    Ik moet dit allemaal nog terug brengen!

  • almost = bijna
  • I'm almost done.

    Ik ben bijna klaar.

  • done = klaar
  • I'm almost done.

    Ik ben bijna klaar.

  • look = kijken
  • Don't look.

    Niet kijken.

  • turn around = omdraaien
  • You can turn around now-

    Je kan je nu omdraaien

  • basket = mand
  • Those things weren't in the basket.

    Die dingen waren niet in de mand.

  • things = dingen
  • He always tells them stories about horrible things happening to stingy people.

    Hij vertelt ze altijd verhalen over verschrikkelijke dingen wat er met gierig mensen gebeurd.

  • always = altijd
  • He always tells them stories about horrible things happening to stingy people.

    Hij vertelt ze altijd verhalen over verschrikkelijke dingen wat er met gierig mensen gebeurd.

  • clothes = kleren
  • you just put on those clothes!

    je hebt die kleren net aangedaan!

  • horse = paard
  • My horse and hounds are just down the road.

    Mijn paard en honden zijn verderop.

  • hounds = honden
  • My horse and hounds are just down the road.

    Mijn paard en honden zijn verderop.

  • hunter = jager
  • I'm a hunter.

    Ik ben een jager.

  • foxhunt = vossenjacht
  • I'm on a foxhunt today, you see.

    Ik ben vandaag op een vossenjacht, zie je.

  • today = vandaag
  • I'm on a foxhunt today, you see.

    Ik ben vandaag op een vossenjacht, zie je.

  • convinced = overtuigd
  • Are you convinced?

    Ben je overtuigd?

  • certainly = zeker
  • certainly, lady Eglantine.

    zeker, dame Eglantine.

  • certainly = zeker
  • certainly, lady Eglantine.

    zeker, dame Eglantine.

  • horrible = verschrikkelijk
  • But that's horrible! What sort of fox would hunt his own kind?

    Maar dat is verschrikkelijk! Wat voor soort vos zou op zijn eigen soort jagen?

  • fox = vos
  • But that's horrible! What sort of fox would hunt his own kind?

    Maar dat is verschrikkelijk! Wat voor soort vos zou op zijn eigen soort jagen?

  • hunt = jagen
  • But that's horrible! What sort of fox would hunt his own kind?

    Maar dat is verschrikkelijk! Wat voor soort vos zou op zijn eigen soort jagen?

  • Kind = Soort
  • But that's horrible! What sort of fox would hunt his own Kind?

    Maar dat is verschrikkelijk! Wat voor Soort vos zou op zijn eigen soort jagen?

  • surprised = verbaasd
  • I'm not surprised.

    Ben ik niet verbaasd.

  • sign = teken
  • any sign of the fox?

    enig teken van de vos?