Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Engels Nederlands
  • art = kunstvakken
  • chemistry = scheikunde
  • We have a really important chemistry test tomorrow.

    We hebben een hele belangrijke scheikunde toets morgen.

  • computer science = informatica
  • conversation = gesprek
  • We got into a conversation about the weather.

    We hadden een gesprek over het weer.

  • English = Engels
  • English is my favourite subject.

    Engels is mijn favoriete les.

  • form teacher = klassenleraar
  • Once a week we discuss our classes with our form teacher.

    Een keer per week praten we over de lessen met onze klassenleraar.

  • French = Frans
  • French is one of the hardest languages.

    Frans is een van de moeilijkste talen.

  • Geography = aardrijkskunde
  • German = Duits
  • history = geschiedenis
  • Our teacher gave us a history lesson about the Middle Ages.

    Onze leraar gaf ons een geschiedenis les over de Middeleeuwen.

  • kindergarten = kleuterschool
  • My youngest son goes to kindergarten next year.

    Mijn jongste zoon gaat volgend jaar naar de kleuterschool.

  • Latin = Latijn
  • maths = wiskunde
  • note = aantekening
  • It is important to take a note.

    Het is belangrijk om een aantekening te maken.

  • physical education = lichamelijke opvoeding
  • physical education (PE)

  • physics = natuurkunde
  • playground = speelplaats
  • The kids are playing on the playground.

    De kinderen spelen op de speelplaats.

  • primary school = basisschool
  • religious education (RE) = godsdienst
  • secondary school (BrE) = middelbare school (BrE)
  • (to) cheat = afkijken, spieken
  • to fail = zakken
  • I am going to fail this exam.

    Ik ga zakken voor dit examen.

  • to speak = spreken
  • We need to speak in front of the class.

    We moeten voor de klas spreken.

  • spell = spellen
  • The teacher asked: 'Can you (to) spell that word for me'?

    De leraar vroeg: 'Kan je dat woord voor me spellen'?

  • to wipe = uitvegen
  • I was supposed to wipe the blackboard.

    Ik moest het schoolbord uitvegen.