Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Engels Nederlands
  • destination = bestemming
  • near = dichtbij
  • timetable = dienstregeling
  • cyclist = fietser
  • (bi)cycle lane; bike lane = fietspad
  • stop = halte
  • to get on = instappen
  • crossroads; intersection (US) = kruising
  • to turn back; to go back = omdraaien
  • public transport(ation) = openbaar vervoer
  • to transfer = overstappen
  • lane = rijbaan
  • pavement (UK); sidewalk (US) = stoep
  • opposite = tegenover(gestelde)
  • coach; bus = touringcar
  • road sign = verkeersbord
  • traffic light(s) = verkeerslicht(en)
  • (zebra) crossing; crosswalk = zebrapad
  • Could you give me some travel advice, please? = Kunt u me reisadvies geven, alstublieft?
  • Could you tell me which bus goes to Caerphilly? = Kunt u me vertellen welke bus naar Caerphilly gaat?
  • That would be bus 20. = Dat is bus 20.
  • When does the next bus leave? = Wanneer vertrekt de volgende bus?
  • It departs in 25 minutes. = Die vertrekt over 25 minuten.
  • Which platform does the train leave from? = Vanaf welk spoor vertrekt de trein?
  • The train departs from platform 2. = De trein vertrekt van spoor 2.
  • Where do I need to get off? = Waar moet ik uitstappen?
  • Get off at Cardiff Queen Street. = Stap uit bij Cardiff Queen Street.
  • Excuse me, could you tell me which way Queen Street is? = Pardon, kunt u mij vertellen waar Queen Street is?
  • How do I get to the train station from here / there? = Hoe kom ik bij het treinstation vanaf hier / daar?
  • I’m looking for Queen Street. Am I going the right way? = Ik ben op zoek naar Queen Street. Ga ik de goede kant op?
  • Turn right and walk along the road. = Sla linksaf en loop verder deze straat door.
  • Walk on until you see a supermarket on the corner. = Loop door totdat je een supermarkt op de hoek ziet.
  • Follow the road into the city centre and past the castle. = Volg de weg het stadscentrum in en voorbij het kasteel.
  • You’ll find Queen Street on your left / right. = Je vindt Queen Street aan je linker- / rechterhand.
  • There’s a car park across the street. = Er is een parkeerplaats aan de overkant van de straat.
  • I can see a grey church tower ahead of me. = Ik zie een grijze kerktoren voor me.
  • I’m walking along a river. = Ik loop langs een rivier.
  • The football stadium is behind me. = Het voetbalstadion staat achter me.