FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Engels
ThiemeMeulenhoff
Take it Easy
Basisschool - Leerjaar 7 - 1e editie
Groep 7/8 A, unit 6 Phrases to know
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Engels
Nederlands
Where is the bedroom?
=
Waar is de slaapkamer?
The bedroom is upstairs.
=
De slaapkamer is boven.
Is there a double bed? Yes, there is. No, there isn't.
=
Is er een tweepersoonsbed? Ja/Nee.
Has the house got a garage? Yes, it has. No, it hasn't.
=
Heeft het huis een garage? Ja/Nee.
The house hasn't got a garage.
=
Het huis heeft geen garage.
It is my house.
=
Het is mijn huis.
It is your house.
=
Het is jouw huis. / Het is jullie huis.
It is his house.
=
Het is zijn huis.
It is her house.
=
Het is haar huis.
It is our house.
=
Het is ons huis.
It is their house.
=
Het is hun huis.
We have our own swimming pool.
=
Wij hebben ons eigen zwembad.
We don't have a large front garden.
=
Wij hebben geen grote voortuin.
They live here. It is their house.
=
Zij wonen hier. Dit is hun huis.
You live here. This is your house.
=
Jullie wonen hier. Dit is jullie huis. / Jij woont hier. Dit is jouw huis.
My mother and I live here. This is our house.
=
Mijn moeder en ik wonen hier. Dit is ons huis.
This is a detached house.
=
Dit is een vrijstaand huis.
It has got three floors and five rooms.
=
Het heeft drie verdiepingen en vijf kamers.
There is a living room.
=
Er is een woonkamer.
a kitchen, a bedroom, a spare bedroom and a study.
=
een keuken, een slaapkamer, een logeerkamer en een studeerkamer.
You can see a cupboard, a wardrobe, a sofa, a bed and a desk.
=
Je kunt een kast, een kledingkast, een bank, een bed en een bureau zien.
On the top floor of our house, there is only an attic.
=
Op de bovenverdieping van ons huis is alleen een zolder.
We draw the curtains.
=
Wij doen de gordijnen dicht.
Mike and Alice live here. It is their house.
=
Mike en Alice wonen hier. Het is hun huis.