FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service vierde editie
HAVO - Leerjaar 5 - 4e editie
5 havo-Module Écrire Totaal
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Frans
Nederlands
confirmer
=
bevestigen
quant à
=
wat … betreft
réunir
=
bijeenbrengen
ravissant
=
beeldschoon
le coup de foudre
=
liefde op het eerste gezicht
entre autres
=
onder anderen / onder andere
pourtant
=
toch / echter
louer
=
huren
la réussite
=
het succes
tomber d’accord
=
het eens worden
promettre
=
beloven
le départ
=
het vertrek
la dizaine
=
het tiental
améliorer
=
verbeteren
s’ennuyer
=
zich vervelen
le chemin
=
de weg
venir de
=
zojuist
se rencontrer
=
elkaar ontmoeten
douloureux
=
pijnlijk
bronzer / prendre un bain de soleil
=
zonnen
avoir honte
=
zich schamen
le VTT / le vélo tout terrain
=
de mountainbike
quelques
=
een paar / enkele
paresser
=
luieren
sans les parents
=
zonder ouders
sortir en boîte
=
uitgaan
se baigner
=
zwemmen
au bord de la mer
=
aan zee
le maillot de bain
=
het badpak / de zwembroek
faire du camping
=
kamperen
la crème solaire
=
de zonnebrandcrème
le plan
=
de plattegrond
annoncer
=
aankondigen
la réponse
=
het antwoord
le fiancé / la fiancée
=
de verloofde
de la part de
=
namens
avoir lieu
=
plaatsvinden
approcher
=
naderen / dichterbij komen
d’abord
=
eerst
s’entendre
=
met elkaar op kunnen schieten
près de
=
dichtbij
posséder
=
bezitten
célébrer / fêter
=
vieren
prévoir
=
voorzien / plannen
civil
=
burgerlijk
l’ombre
=
de schaduw
la nouvelle
=
het nieuwtje
l’impatience
=
het ongeduld / ongeduld
se marier
=
trouwen
se disputer
=
ruzie maken
le mariage
=
het huwelijk / bruiloft
en plus
=
bovendien
car
=
want
prêt à
=
bereid om
la femme
=
de vrouw
la mairie
=
het stadhuis
le voyage de noces
=
de huwelijksreis
le divorce
=
de scheiding
le mari
=
de man
se marier avec quelqu’un / épouser quelqu’un
=
met iemand trouwen
l’alliance
=
de trouwring
l’époux
=
de echtgenoot
l’épouse
=
de echtgenote
l’invité
=
de gast
le témoin
=
de getuige
cru
=
rauw
changer
=
wijzigen
obligatoire
=
verplicht
le véhicule
=
het voertuig
se brosser les dents
=
zijn tanden poetsen
le conseil
=
het advies
être en possession de
=
in het bezit zijn van
le glaçon
=
het ijsblokje
toutefois
=
echter / toch
sur mesure
=
op maat
le rapport
=
de verhouding / het verband
le visa
=
het visum
contaminé
=
vervuild
le logement
=
het onderdak
la durée
=
de duur
obtenir
=
krijgen / verkrijgen
le trésor
=
de schat
la découverte
=
de ontdekking
à votre disposition
=
tot uw beschikking
la peau
=
de schil
l’étranger
=
het buitenland
le vol
=
de vlucht
le passeport
=
het paspoort
le contrôle douanier
=
de douanecontrole
l’avion
=
het vliegtuig
les bagages
=
de bagage
le séjour
=
het verblijf
la frontière
=
de grens
la valise
=
de koffer
la destination
=
de bestemming
malheureusement
=
helaas
l’herbe
=
het gras
autoriser
=
toestaan
au début
=
in het begin
l’endroit
=
de plek
le degré
=
de graad
l’ouverture
=
de opening
la bande
=
de groep
la serviette
=
de handdoek
l’attente
=
het wachten
le déjeuner
=
de lunch
rigoler
=
lol hebben / maken
inoubliable
=
onvergetelijk
le toboggan
=
de glijbaan
aucune
=
geen enkele
le goût
=
de smaak
la foule
=
de menigte
sauvage
=
wild
vaste
=
uitgestrekt
l’espace
=
de ruimte
médiocre
=
middelmatig
la pelouse
=
het grasveld
à cause de
=
vanwege
la vague
=
de golf
l’opinion
=
de mening
être d’accord
=
het eens zijn
selon moi
=
volgens mij
détester
=
haten / een hekel hebben aan
croire
=
geloven
pour
=
voor
contre
=
tegen
penser
=
denken
sûr / certain
=
zeker
plaire
=
bevallen / leuk vinden
préférer
=
liever willen / de voorkeur geven aan
en collaboration avec
=
in samenwerking met
la lettre de motivation
=
de sollicitatiebrief
couramment
=
vloeiend
le défaut
=
de slechte eigenschap
récemment
=
onlangs
recruter
=
werven
oral
=
mondeling
général
=
algemeen
destiné à
=
bestemd voor
l’esprit
=
de geest
le poste
=
de baan
le job
=
de functie
le retour
=
de terugkeer
être à l’aise
=
zich op zijn gemak voelen
postuler
=
solliciteren
permettre
=
in staat stellen
le lecteur
=
de lezer
la lectrice
=
de lezeres
indispensable
=
onmisbaar
la pièce jointe
=
de bijlage
l’entretien d’embauche
=
het sollicitatiegesprek
gagner sa vie
=
de kost verdienen
l’employé
=
de werknemer
rechercher un poste
=
een baantje zoeken / een baan zoeken
un job
=
een baan
le salaire
=
het salaris
embaucher
=
in dienst nemen
la formation
=
de opleiding
le contrat de travail
=
de arbeidsovereenkomst
licencier
=
ontslaan
l’intérêt
=
de interesse
aucun
=
geen enkel