FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service vierde editie
VWO - Leerjaar 5 - 4e editie
5 vwo-unité 1 Totaal
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Frans
Nederlands
notamment
=
met name
bouger
=
bewegen
embêtant
=
vervelend
se rendre compte
=
zich realiseren
le rôle principal
=
de hoofdrol
l’autorisation
=
de toestemming
mineur
=
minderjarig
changer d’avis
=
van mening veranderen
déranger
=
storen
détenir
=
gevangen houden
le long métrage
=
de speelfilm
lâcher
=
loslaten
la séance
=
de voorstelling
On s’en fout !
=
Dat kan ons geen moer schelen!
avoir la chair de poule
=
kippenvel hebben
être horrifié
=
geschokt zijn
effrayer
=
bang maken
l’inquiétude
=
de ongerustheid
être paniqué
=
overstuur zijn
le frisson
=
de rilling
fonder
=
oprichten
arrêter
=
aanhouden
permettre de
=
mogelijk maken te
le loyer
=
de huur
inoffensif
=
ongevaarlijk
se précipiter
=
zich haasten
l’endroit
=
de plek
humain
=
menselijk
se battre
=
vechten
taguer
=
graffiti spuiten
le réalisateur
=
de regisseur
la découverte
=
de ontdekking
le poignet
=
de pols
le mouvement
=
de beweging
vers
=
rond / ongeveer
respirer
=
ademhalen
la bombe
=
de spuitbus
le morceau
=
het liedje
s’inscrire
=
zich inschrijven voor / zich inschrijven
la dent
=
de tand
le chantier
=
het bouwterrein
grimper / faire de l’escalade
=
klimmen
la discipline
=
het vak
le cours de chant
=
de zangles
le chef d’orchestre
=
de dirigent
le compositeur
=
de componist
chanter juste
=
zuiver
faux
=
vals zingen
la voix
=
de stem
jouer d’un instrument
=
een instrument bespelen
le chœur
=
het koor
occupé
=
druk
deviner
=
raden
ça a marché
=
het is gelukt
convivial
=
gezellig
l’adulte
=
de volwassene
tenter
=
aantrekken
l’équipe
=
het team
atteindre
=
bereiken
avoir du mal
=
moeite hebben
le projet
=
het plan
l’ambiance
=
de sfeer
postuler
=
solliciteren naar / solliciteren
le séjour
=
het verblijf
persuader
=
overtuigen
progresser
=
vooruitgaan
la formation
=
de opleiding
apprécier
=
waarderen
prendre
=
aannemen
le job / petit boulot
=
het baantje
accepter
=
accepteren
à l’aise
=
op zijn gemak
la vague
=
de golf
ça y est
=
het is zover
faire partie de
=
deel uitmaken van
l’offre d’emploi
=
de vacature
le chômage
=
de werkloosheid
embaucher
=
in dienst nemen
le contrat de travail
=
de arbeidsovereenkomst
travailler à mi-temps
=
parttime
travailler à plein temps
=
fulltime werken
la profession
=
het beroep
l’entraînement
=
de training
surmonter
=
overwinnen
capable de
=
in staat om
accomplir
=
voltooien
entreprendre
=
ondernemen
le taux
=
het gehalte
compatible
=
verenigbaar
fier, fière
=
trots
l’objectif
=
het doel
diminuer
=
verminderen
la conséquence
=
het gevolg
l’escalade
=
het klimmen
appuyer
=
drukken op / drukken
l’effort
=
de inspanning
faible
=
laag / zwak
démontrer
=
aantonen
se fier à
=
vertrouwen op
le progrès
=
de vooruitgang
élevé
=
hoog
grandir
=
groter worden / groeien
la conquête
=
de verovering
gérer
=
beheren / beheersen
l’ascension
=
de beklimming
le bouton
=
de knop
l’équipement
=
de uitrusting
le refuge
=
de berghut
le sommet
=
de top
l’avalanche
=
de lawine
la hauteur
=
de hoogte
le guide
=
de gids
sinon
=
zo niet / anders
avoir des soucis
=
problemen hebben
la nouvelle
=
het korte verhaal
se reposer
=
uitrusten
efficace
=
efficiënt
à mon avis
=
naar mijn mening
la descente
=
de afdaling
faire un signe
=
een seintje geven
se concentrer
=
zich concentreren
en cas d’urgence
=
in geval van nood
l’équilibre
=
het evenwicht
plaire
=
bevallen / leuk vinden
la poitrine
=
de borst
se détendre
=
zich ontspannen
la corde
=
het touw
sans doute
=
waarschijnlijk
enlever
=
weghalen
la fesse
=
de bil
par-dessus
=
over
quand même
=
toch
le groupe
=
de band
l’épaule
=
de schouder
avoir tort
=
ongelijk hebben
selon moi
=
volgens mij
le raisonnement
=
de redenering
quant à moi
=
wat mij betreft
avoir raison
=
gelijk hebben
je crois que
=
ik geloof dat