FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service
4 vwo
unité4
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Frans
Nederlands
aimable
=
vriendelijk / aardig / vriendelijk, aardig
récemment
=
onlangs / recentelijk / onlangs, recentelijk
avoir honte
=
zich schamen
le suivant
=
de volgende
avoir marre de
=
er genoeg van hebben
un avis
=
een mening
le bonheur / la chance
=
het geluk
sincère
=
oprecht / echt / oprecht, echt
le micro-ondes
=
de magnetron
se plaindre
=
zich beklagen
la signification
=
de betekenis
certes
=
zeker
fuir
=
vluchten
puisque
=
omdat / omdat immers / omdat (immers)
considérer
=
beschouwen
à l'occasion de
=
ter gelegenheid van
une attitude
=
een houdign
préciser
=
duidelijk zijn
oser
=
durven
il convient de
=
het past dat
déçu
=
teleurgesteld
déçu (décevoir)
=
teleurgesteld (teleurstellen)
décevoir
=
teleurstellen
prouver
=
bewijzen
le geste
=
het gebaar
n'importe quel
=
welk dan ook
agir
=
handelen
réduire
=
verminderen
fâcher
=
boos maken
affirmer
=
bevestigen / beamen / bevestigen, beamen
conquérir
=
overwinnen
la déception
=
de teleurstelling
satisfait
=
tevreden / voldaan / tevreden, voldaan
le dragueur
=
de versierder
rencontrer
=
ontmoeten
le célibataire
=
de vrijgezel
le comportement
=
het gedrag
distinguer
=
onderscheiden
au contraire
=
in tegendeel
de moins en moins
=
steeds minder
le proverbe
=
het spreekwoord
suivant
=
volgend
de plus en plus
=
steeds meer
une âme
=
een ziel
la séduction
=
de verleiding
juger
=
oordelen / beoordelen / (be)oordelen
d'ailleurs
=
overigens / trouwens / overigens, trouwens
inverser
=
omdraaien
commun
=
gemeenschappelijk
un époque
=
een tijdperk
connecter
=
verbinden
s'attirer
=
elkaar aantrekken
mignon
=
schattig
la mémoire
=
het geheugen
reconnaître
=
herkennen / erkennen / herkennen, erkennen
particulier
=
bijzonder
le sourire
=
de glimlach
rendre
=
teruggeven
la réponse
=
het antwoord
retrouver
=
terugvinden
une annonce
=
een advertentie
utiliser
=
gebruiken
timide
=
verlegen
le regard
=
de blik
quelque part
=
ergens
la chance
=
de kans / de kans, het geluk
échanger
=
uitwisselen
le bord
=
de rand
tenter
=
proberen
depuis
=
sinds / sindsdien / sinds, sindsdien
ça suffit
=
dat is genoeg
être de
=
komen uit
le coeur
=
het hart
le coup de foudre
=
liefde op het eerste gezicht / de liefde op het eerste gezicht / (de) liefde op het eerste gezicht
cohabiter
=
samenwonen
désagréable
=
onaangenaam
réciproque
=
wederzijds
sensible / délicat
=
gevoelig
aborder
=
aanspreken
il arrive que
=
het gebeurt dat
l’infidélité / l’infidélité (f)
=
de ontrouw
adresser la parole à quelqu'un
=
het woord richten tot iemand
franchement
=
eerlijk
rompre
=
breken
ne … que
=
alleen maar / slechts / alleen maar, slechts
tout d'un coup
=
plotseling
croiser
=
tegenkomen
le goût
=
de smaak
rembourser
=
terugbetalen
mal à l'aise
=
slecht op je gemak
pénible
=
pijnlijk / lastig / pijnlijk, lastig
prévu
=
gepland
prévoir
=
plannen
prévu (prévoir)
=
gepland (plannen)
compter
=
tellen / ertoe doen / tellen, ertoe doen
mettre à l'aise
=
op zijn gemak stellen
vers
=
rond, tegen
venir de
=
net hebben
décontracté / détendu / détendre / détendu (détendre)
=
ontspannen
par hasard
=
bij toeval
être au courant de
=
op de hoogte zijn
les gens
=
de mensen
en
=
erover / ervan / erover, ervan
disons
=
laten we zeggen
captivant
=
boeiend
en plus
=
bovendien
expliquer
=
uitleggen
une occasion
=
een gelegenheid
délicat
=
moeilijk / moeilijk, gevoelig
embarrassé
=
verward
dans un mois
=
over een maand
se tromper
=
zich vergissen