FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Frans
ThiemeMeulenhoff
Franconville
2 t-havo-vwo
2 thv-Etape3
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Frans
Nederlands
fêter
=
vieren
il y a un an
=
een jaar geleden
organiser
=
organiseren
cet
=
deze, die, dit, dat / deze / die / dit / dat
ce / cette
=
deze / die, dit, dat / die / dit / dat
ces
=
deze, die / deze / die
changer
=
veranderen
le clown
=
de clown
les gens
=
de mensen
un homme
=
een man
porter
=
dragen
toujours
=
altijd
le costume
=
het kostuum / het pak / het kostuum, het pak
rouge
=
rood
jeune
=
jong
dur
=
moeilijk / zwaar / moeilijk, zwaar
travailler dur
=
hard werken
un animal
=
een dier
les animaux
=
de dieren
la chèvre
=
de geit
le seul
=
de enige
ne … pas encore
=
nog niet
le tigre
=
de tijger
ancien
=
oud / van vroeger / oud, van vroeger
un artiste
=
een artiest
une artiste
=
een artieste
une adresse
=
een adres
envoyer
=
sturen
la copie
=
de afdruk / de kopie / de afdruk, de kopie
la lettre
=
de brief
une invitation
=
een uitnodiging
un ami
=
een vriend
une amie
=
een vriendin
la décoration
=
de versiering
dans trois mois
=
over drie maanden
la chose
=
het ding
la presse
=
de pers
difficile
=
moeilijk
chouette
=
tof / leuk / tof, leuk
la soirée
=
de avond
bavarder
=
kletsen
le maquillage
=
de make-up
le petit copain
=
het vriendje
les parents
=
de ouders
rester
=
blijven
à la maison
=
thuis
la casquette
=
de pet
le tarif
=
het tarief / de prijs / het tarief, de prijs
le jeu
=
het spel
commander
=
bestellen
la pizza
=
de pizza
partager
=
delen
une équipe
=
een ploeg / een team / een ploeg, een team
le succès
=
het succes
un objet
=
een voorwerp
draguer
=
iemand proberen te versieren
sur place
=
ter plaatse
le shampoing
=
de shampoo
vous mettez
=
trekt u aan
le pyjama
=
de pyjama
les frais
=
de kosten
le soda
=
de frisdrank
opposé
=
tegenovergesteld, rivaliserend / tegenovergesteld / rivaliserend
garanti
=
gegarandeerd
enlever
=
weghalen
fragile
=
breekbaar
le sweat-shirt
=
het sweatshirt
chaud
=
warm