Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Frans Nederlands
  • la rue = de straat
  • la place = het plein
  • le pont = de brug
  • la gare = het station
  • la maison = het huis
  • l’appartement = het appartement
  • l'appartement / l’appartement = de flat
  • l’immeuble = het flatgebouw / het gebouw
  • le magasin = de winkel
  • la pièce = de kamer / het vertrek
  • la chambre = de kamer / de slaapkamer
  • la salle de séjour = de woonkamer
  • la salle de bains = de badkamer
  • la cuisine = de keuken
  • l’escalier = de trap
  • l’ascenseur = de lift
  • le grenier = de zolder
  • la cave = de kelder
  • la porte = de deur
  • la fenêtre = het raam
  • la table = de tafel
  • la chaise = de stoel
  • seul = alleen
  • la campagne = het platteland
  • devant = voor
  • l’ordinateur = de computer
  • avec = met
  • en ligne = online
  • il dit = hij zegt
  • elle dit = zij zegt
  • triste = verdrietig / triest
  • pourquoi = waarom
  • ici = hier
  • joli = leuk / mooi / leuk (m) / mooi (m)
  • calme = rustig
  • trop = te
  • ton village = jouw dorp
  • ta maison = jouw huis
  • ton = jouw (m)
  • ta = jouw (v)
  • grand = groot (m)
  • grande = groot (v)
  • très = heel / erg
  • le jardin = de tuin
  • immense = enorm groot
  • combien = hoeveel
  • beaucoup = veel
  • content = tevreden / tevreden (m)
  • la fin = het eind
  • je viens = ik kom
  • bien sûr = natuurlijk
  • j'envoie = ik stuur
  • petit = klein (m)
  • petite = klein (v)
  • chez moi = bij mij thuis
  • qu’est-ce qu’il y a? = wat is er?
  • tu pleures = jij huilt
  • qui = wie
  • ma soeur = mijn zus
  • toujours = altijd
  • la dispute = de ruzie
  • on a = wij hebben
  • les affaires = de spullen
  • sur = op
  • mon père = mijn vader
  • chez nous = bij ons
  • propre = eigen
  • près de / près d' = dichtbij
  • tu vas = jij gaat
  • viens = kom
  • on regarde = we kijken naar
  • on écoute = we luisteren naar
  • sans = zonder
  • quel bazar! = wat een troep!
  • range = ruim op
  • tout de suite = dadelijk / meteen
  • après = na
  • le dîner = het avondeten
  • jolie = leuk (v) / mooi (v)
  • quel = welk
  • on prend = we nemen
  • tous = alle
  • le poster = de poster
  • le lit = het bed
  • contente = tevreden (v)
  • tout = alles
  • le bureau = het bureau
  • la vue = het uitzicht
  • tu veux = jij wilt
  • voir = zien
  • ma tante = mijn tante
  • = waar
  • loin = ver
  • tout près = vlakbij
  • l'étage = de verdieping