Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Engels Nederlands
  • to scan = afspeuren
  • fascinating = boeiend
  • alien / extra-terrestrial = buitenaards
  • weird = erg vreemd
  • universe = heelal
  • approach = methode
  • currently = momenteel
  • physicist = natuurkundige
  • whether = of
  • survey = onderzoek (naar de mening van mensen) / onderzoek / enquête
  • sceptical = sceptisch / niet geneigd om erin te geloven
  • to argue = stellen / aanvoeren / ervoor pleiten
  • broadcast = uitzending
  • distant = verafgelegen
  • capacity / ability = vermogen
  • leading = vooraanstaand
  • widespread = wijdverspreid
  • desert = woestijn
  • to hook up = aansluiten (apparaat) / aansluiten
  • to deliver = afleveren / bezorgen
  • device = apparaat
  • besides that / besides = behalve dat / bovendien
  • to manage = beheren
  • affordable = betaalbaar
  • to edit = bewerken
  • bookcase = boekenkast
  • consumer = consument
  • therefore = daarom
  • to speed up = doen versnellen
  • portable = draagbaar
  • that is / i.e. = dat wil zeggen
  • to manufacture = fabriceren / produceren
  • greed = hebzucht
  • He’s likely to forget. = Hij vergeet het waarschijnlijk.
  • independent = onafhankelijk
  • ignorant = onwetend
  • at one point = op een gegeven moment
  • return = opbrengst
  • gig = optreden (eenmalig) / optreden
  • to transfer = overzetten
  • to create = scheppen / creëren
  • to outnumber = talrijker zijn dan / in aantal overtreffen
  • magazine = tijdschrift
  • to release = uitbrengen
  • beforehand = van tevoren
  • collection = verzameling
  • advantage = voordeel
  • Who is to blame? = Wiens schuld is het?
  • first of all = allereerst
  • to control = beheersen
  • roaring laughter = bulderend gelach
  • desk = bureau
  • purpose = doeleinde
  • at last = eindelijk
  • partial = gedeeltelijk
  • giggling = gegiechel
  • scholar = geleerde
  • embarrassing = gênant
  • Haste makes waste. = Haastige spoed is zelden goed.
  • In short = Kortom
  • fit of laughter = lachbui
  • Whether you like it or not. = Of je het nu leuk vindt of niet.
  • sacrifice = offer
  • to cope with = omgaan met
  • size = omvang
  • relaxed = ontspannen
  • old-fashioned = ouderwets
  • survival = overleving
  • to be overwhelmed = overweldigd worden
  • enjoyable = prettig / gezellig
  • guideline = richtlijn
  • tension = spanning
  • playful = speels / niet serieus
  • What's more, … = Sterker nog, …
  • happen to = toevallig
  • to require = vereisen
  • explanation = verklaring
  • to refer to = verwijzen naar
  • to ease = verzachten (pijn) / verzachten
  • cheerful = vrolijk
  • to express yourself = zich uitdrukken
  • department = afdeling
  • gadget = apparaatje
  • bank account = bankrekening
  • threat = bedreiging
  • tax rate = belastingtarief
  • petrol = benzine
  • to object to = bezwaar hebben tegen
  • are going through the roof = de pan uit rijzen
  • to set goals = doelen stellen
  • to force = dwingen
  • adaptable = flexibel
  • skin = huid
  • to cuddle = knuffelen
  • headset = koptelefoon + microfoon
  • to provide = leveren
  • mankind = mensheid
  • denial = ontkenning
  • developing country = ontwikkelingsland
  • to transmit = overbrengen
  • to dominate = overheersen
  • Beware of = Pas op voor
  • audience = publiek
  • display / screen = scherm
  • during = tijdens
  • to add = toevoegen
  • to apply to = van toepassing zijn op / gelden voor
  • to obtain = verkrijgen
  • employee = werknemer
  • sense = zintuig
  • solar = zonne
  • purchase = aankoop
  • within = binnen (+ periode) / binnen
  • width = breedte
  • On top of that = Daar komt nog bij dat
  • fail to = er niet in slagen om
  • That’s all right. = Geeft niet, hoor.
  • manual = handleiding
  • It is to be hoped that = Het is te hopen dat
  • put into practice = in praktijk brengen
  • meanwhile = intussen
  • last = jongstleden / jl.
  • broken = kapot
  • receipt = kassabon
  • to pinch = knijpen
  • button = knop (op apparaat) / knop
  • to slide = laten glijden
  • rewarding = lonend / de moeite waard
  • tough = moeilijk / lastig
  • to copy = nadoen
  • to arise = ontstaan
  • surface = oppervlak
  • upright = rechtop
  • bill = rekening
  • poor = slecht
  • to drag = slepen
  • sloppy = slordig
  • rather = tamelijk
  • unless = tenzij
  • refund = terugbetaling
  • temporary = tijdelijk
  • tap = tikken
  • naturally = uiteraard
  • to swipe = vegen
  • salesperson / salesman = verkoper
  • variety of = verscheidenheid aan
  • for the time being = voorlopig
  • prospect = vooruitzicht
  • including = waaronder
  • blurred = wazig
  • significant = aanzienlijk / belangrijk
  • wide = breed
  • varied = gevarieerd
  • large-scale = grootschalig
  • to characterise = kenmerken a room
  • lecture = lezing
  • accommodation = onderdak
  • truant = spijbelaar
  • to mark tests = toetsen nakijken / proefwerken nakijken
  • term = trimester
  • refreshing = verfrissend
  • sophisticated = ver ontwikkeld
  • to prevent from = voorkómen dat
  • advances = vorderingen / vooruitgang