Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Engels Nederlands
  • communicate = communiceren
  • deal with = omgaan met
  • divorce = echtscheiding / scheiding
  • to do with = te maken met
  • regularly = regelmatig
  • depressing = deprimerend / deprimerende / somber / sombere
  • difference = verschil
  • lap = ronde
  • track = racebaan
  • tight-fitting = nauwsluitend / nauwsluitende
  • inhabitants = inwoners
  • put the blame = de schuld geven / beschuldigen
  • guilty = schuldig
  • fault = schuld
  • survey / research = onderzoek
  • family members = gezinsleden / familieleden
  • encourage = aanmoedigen
  • couch potato = tv-verslaafde
  • develop = ontwikkelen
  • get rid of = wegdoen
  • raise = ter sprake brengen
  • current affairs = actualiteiten
  • expert = deskundige
  • educate = opvoeden / vormen
  • on average = gemiddeld
  • announce = aankondigen
  • gift = talent
  • scene = scène
  • turn out = blijken
  • followed by = gevolgd door
  • compete = strijden
  • trophy = trofee
  • stranger = onbekende
  • unbelievable = ongelofelijk
  • highlights = hoogtepunten
  • promising = veelbelovend / veelbelovende
  • challenge = uitdagen
  • perform = uitvoeren
  • nearly = bijna
  • tough = stoer
  • dive = duiken
  • freedom = vrijheid
  • treat = behandelen
  • figures = cijfers
  • else = anders
  • deserve = verdienen