Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Engels Nederlands
  • at school = op school
  • captain = gezagvoerder / kapitein
  • cinema = bioscoop
  • company = bedrijf
  • drive a car = autorijden
  • face = gezicht
  • fly = vliegen
  • future = toekomst
  • hospital = ziekenhuis
  • lesson = les
  • nurse = verpleegster / verpleger
  • pilot = piloot
  • show = laten zien / tonen
  • summer = zomer
  • too young = te jong
  • boat = boot
  • bread = brood
  • happy = gelukkig
  • huge = heel groot
  • mess = rommel / troep
  • million = miljoen
  • rich = rijk
  • sun = zon
  • tiny = heel klein
  • unhappy = ongelukkig
  • accept = accepteren
  • address = adres
  • chance = kans
  • famous = beroemd
  • finish = afmaken / afkrijgen
  • forever = altijd
  • hard = moeilijk
  • need = nodig hebben
  • offer = aanbieden
  • prove = bewijzen
  • say = zeggen
  • spring = lente
  • story = verhaal
  • world = wereld
  • writer = schrijver
  • feel = voelen
  • glasses = bril
  • mean = bedoelen
  • of course = natuurlijk
  • pass = voorbijgaan / passeren
  • start = beginnen
  • take it easy = rustig aan doen
  • very quickly = erg snel