Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Engels Nederlands
  • daughter = dochter
  • sister = zus
  • father = vader
  • wife = vrouw/echtgenote
  • son = zoon
  • brother = broer
  • mother = moeder
  • husband = man/echtgenoot
  • aunt / aunty = tante
  • my = mijn
  • mine = van mij
  • your = jouw/uw
  • yours = van jou/u
  • her = haar
  • hers = van haar
  • his = zijn
  • our = ons/onze
  • ours = van ons
  • their = hun
  • theirs = van hun
  • who = wie
  • whose = van wie
  • side of the family = kant van de familie
  • big brother = grote broer
  • uncle = oom
  • sister-in-law = schoonzus
  • little brother = broertje
  • grandparents = grootouders
  • cousin = neef/nicht
  • grandma = oma
  • grandpa / granddad = opa
  • granddaughter = kleindochter
  • upset = overstuur/verdrietig/boos
  • angry = boos
  • surprised = verbaasd
  • confused = in de war
  • proud = trots
  • relieved = opgelucht
  • worried = bezorgd
  • scared = bang
  • to fight = ruzie maken
  • to spend time = tijd doorbrengen
  • hero = held
  • ambulance = ambulance
  • to disappear = verdwijnen
  • to be in trouble = problemen hebben
  • to open presents = cadeaus openmaken
  • to watch a performance = naar een show kijken
  • to celebrate = vieren
  • international = internationaal
  • national = nationaal
  • to share = delen
  • together = samen
  • invitation = uitnodiging