FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Engels
Boom
Opmaat reeks
Deel De sprong
Hoofdstuk 3 - Weer en geografie Hoe is het weer bij jullie?
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Engels
Nederlands
put on
=
aandoen
arrive
=
aankomen
recommend
=
aanraden
grow stronger
=
aantrekken
cheat on an exam
=
afkijken
expire
=
aflopen
close
=
afsluiten
cancel
=
afzeggen
thus
=
aldus
Dutch travellers' association
=
ANWB
be part of
=
behoren tot
cloudy
=
bewolkt
shiver
=
bibberen
blue with cold
=
blauw van de kou
blow
=
blazen / waaien
lightning
=
bliksem
crash into
=
botsen
burn
=
branden
expert
=
deskundige
several
=
diverse
thaw
=
dooien
dry
=
droog
whirl
=
dwarrelen
however
=
echter
a few
=
enkel(e)
fanatically
=
fanatiek
cool
=
fris
subside
=
gaan liggen
be accompanied by
=
gepaard gaan met
ordinary human being
=
gewone sterveling
slippery
=
glad
grey
=
grijs
hot
=
heet
clear
=
helder
try again
=
herkansen
repair
=
herstel
pour down
=
hozen / plenzen
ice
=
ijs
in any case
=
in ieder geval
in the meantime
=
inmiddels
Dutch national weather forecasting service
=
KNMI
lose
=
kwijtraken
mark
=
markeren
drizzle
=
miezeren
wet
=
nat
Northern Hemisphere
=
noordelijk halfrond
describe
=
omschrijven
change
=
omslaan
condition
=
omstandigheid
interrupt
=
onderbreken
go down
=
ondergaan
remember
=
onthouden
thunderstorm
=
onweer
stay up
=
opblijven
hold true
=
opgaan
rise
=
opkomen
increase
=
oplopen
hurricane
=
orkaan
flood
=
overstroming
umbrella
=
paraplu
parasol
=
parasol
locally
=
plaatselijk
rage
=
razen
rainy
=
regenachtig
take into account
=
rekening houden met
route
=
route
ice skating
=
schaatsen
shine
=
schijnen
clean
=
schoonmaken
melt
=
smelten
snow
=
sneeuw
broiling
=
snikheet
train track
=
spoor
firm
=
standvastig
storm
=
stormen
branch
=
tak
about to happen
=
te wachten staan
ravage
=
teisteren
pleasure ride
=
toertocht
trend
=
trend
spend
=
uitgeven
sleep in
=
uitslapen
walk (the dog)
=
uitlaten
choose
=
uitzoeken
fall
=
vallen
get stuck
=
vastlopen
require
=
vereisen
moist
=
vochtig
predict
=
voorspellen
freeze
=
vriezen
changeable
=
wisselvallig
houseboat
=
woonboot
even
=
zelfs
sun
=
zon
sweat
=
zweten