FR
EN
NL
DE
ES
IT
Apprendre le vocabulaire
Conseils
Méthode d'étude
Démarrer
Wozzol
Conseils
Méthode d'étude
Listes de vocabulaire
Actualités
Apprendre du vocabulaire
Si vous souhaitez apprendre plus de vocabulaire dans une langue étrangère, n'hésitez pas à nous le faire savoir.
Contactez nous
Liste de vocabulaire
Listes de vocabulaire
Engels
Boom
Opmaat reeks
Deel De Opmaat
Hoofdstuk 4 - Vervoer
Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.
Actions
Liste ouverte pour apprendre
Imprimer la liste sous forme de
flashcards
Exporter la liste dans un fichier texte
Engels
Nederlands
friendly/nice/reasonable
=
aardig
absolutely/certainly
=
absoluut
to accept
=
accepteren
to make an appointment
=
afspreken
if/when
=
als
other/different
=
ander
else/otherwise
=
anders
car
=
auto
to be disappointed
=
balen
afraid/frightened
=
bang
company/firm
=
bedrijf
downstairs/below
=
beneden
destination
=
bestemming
visit
=
bezoek
to visit
=
bezoeken
almost/nearly
=
bijna
special/remarkable
=
bijzonder
to enter/to come in
=
binnenkomen
soon/before long
=
binnenkort
inside pocket
=
binnenzak
boat
=
boot
upstairs/above
=
boven
moped
=
brommer
bridge
=
brug gen
bus
=
bus
camp site
=
camping
centre
=
centrum
guard
=
conducteur
train compartment
=
coupé
lady
=
dame
part
=
deellen
close to/nearby
=
dichtbij
goal/aim
=
doel
to dream
=
dromen
double decker
=
dubbeldekker
thin/slender
=
dun
to last
=
duren
own
=
eigen
fantastic
=
fantastisch
traffic jam/queue of cars
=
file
whistle
=
fluitje
patience
=
geduld
to believe
=
geloven
enough/sufficient
=
genoeg
talk/conversation
=
gesprek
hurry
=
haast
very
=
heel
gentleman
=
heer
historical/historic
=
historisch
capital/capital city
=
hoofdstad
to rent/to hire
=
huren
somebody/someone
=
iemand
all right
=
in orde
intercity train
=
intercity
to irritate
=
irriteren
jealous/envious
=
jaloers
ticket
=
kaartje / plaatsbewijs
come on!
=
kom op!
hurry up!
=
schiet op!
discount
=
korting
pub
=
kroeg
quarter of an hour
=
kwartier
to land
=
landen
slow/slowly
=
langzaam
to let
=
laten
song
=
lied
left
=
links
walking
=
lopend
loose
=
los
to succeed/to be successful
=
lukken
to have lunch
=
lunchen
to send a mail/to mail
=
mailen
underground/subway
=
metro
minister
=
minister
minute
=
minuut
modern
=
modern
negative
=
negatief
nervous
=
nerveus
normal
=
normaal
because
=
omdat
announcer
=
omroeper
on your way/on the road
=
onderweg
breakfast
=
ontbijt
on/at
=
op
public
=
openbaar
to pick up
=
ophalen
solution
=
oplossing
to hurry up
=
opschieten
on/across
=
over
to change
=
overstappen / veranderen
sorry/excuse me
=
pardon
to pass
=
passeren
plan
=
plan
map
=
plattegrond
square
=
plein
beautiful/magnificent
=
prachtig
per cent
=
procent
test/trial
=
proef
to taste/to try
=
proeven
radio
=
radio
straight on
=
rechtdoor
right
=
rechts
advertising/publicity
=
reclame
journey
=
reis
traveller
=
reiziger
to run
=
rennen
result
=
resultaat
return ticket
=
retour
to drive/to ride
=
rijden
river
=
rivier
moving staircase
=
roltrap
quiet
=
rustig
boring
=
saai
clean
=
schoon
to close
=
sluiten
motorway
=
snelweg
rush hour
=
spits
railway/rails
=
spoor
to step/to go out
=
stappen
to stand still/to stop
=
stilstaan
to stop
=
stoppen
suggestion
=
suggestie
on foot/walking
=
te voet
telephone
=
telefoon
terrace
=
terras
tip/advice
=
tip
still/yet
=
toch
total/totally
=
totaal
tram
=
tram
hour
=
uur
often
=
vaak
to fall
=
vallen
from/of
=
van
delayed
=
vertraagd
delay
=
vertraging
to leave
=
vertrekken
annoying/boring
=
vervelend
close by/close to
=
vlakbij
airplane
=
vliegtuig
flight
=
vlucht
full/filled
=
vol
early
=
vroeg
to blow
=
waaien
to wait
=
wachten
because/for
=
want
shop/busisness
=
zaak
oneself/oneselves
=
zelf
south
=
zuiden
heavy
=
zwaar