- Duits Nederlands
- die Abfahrt = het vertrek
- an (Zug) = aankomst (trein)
- ändern = veranderen
- die Angabe = de opgave
- das Angebot = de aanbieding
- die Ansage = het omroepbericht
- die Auskunft = de inlichtingen
- die Auswahl = de keuze
- der Bahnsteig = het perron
- bestätigen = bevestigen
- das Bordbistro = het restaurant in de trein
- de Daten = de gegevens
- die Dauer = de duur
- die Ermäßigung = de korting
- der Erwachsene = de volwassene
- der Fahrgast = de passagier
- der Fahrplan = de dienstregeling
- die einfache Fahrt = de enkele reis
- der Geschäftsmann = de zakenman
- die Geschäftsleute = de zakenmensen
- das Gleis = het spoor
- die Haltestelle = de halte
- der Hauptbahnhof = het centraal station (CS)
- die Hinfahrt = de heenreis
- der Nahverkehr = het lokaal verkeer
- rechtzeitig = op tijd
- der Reisende = de reiziger
- die Rückfahrt = de terugreis
- täglich = dagelijks
- umsteigen = overstappen
- unterwegs = onderweg
- die Verbindung = de verbinding
- verfügbar = beschikbaar
- die Verspätung = de vertraging
- (an)zeigen = laten zien
- das Ziel = de bestemming