Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Duits Nederlands
  • der Taxifahrer = de taxichauffeur
  • endlich = eindelijk
  • das Gepäck = de bagage
  • der Kofferraum = de bagageruimte / de kofferbak
  • blöd = stom
  • die Notbremse = de noodrem
  • zog = trok
  • ziehen = trekken
  • anderthalb = anderhalf
  • schrecklich = verschrikkelijk
  • der Meister = de kampioen
  • aufhören = ophouden
  • bitte = alsjeblieft
  • müde = moe
  • Geht schon. = Gaat wel.
  • Frau Schubert = mevrouw Schubert
  • Was hast du da? = Wat heb je daar?
  • Das darf ich … = Dat mag ik …
  • der Freund = de vriend
  • die Freunde = de vrienden
  • bekommen = krijgen
  • wissen = weten
  • er hat = hij heeft
  • Na los! = Nou, vooruit!
  • Mach schon. = Doe maar!
  • Wie lieb! = Wat lief (schattig)!
  • er wird = hij zal
  • sich freuen = blij zijn