Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Duits Nederlands
  • Personen beschreiben = Personen beschrijven
  • attraktiv = aantrekkelijk
  • dick = dik
  • dünn = dun
  • groß = lang
  • gutaussehend / hübsch = knap
  • hässlich = lelijk
  • klein = klein
  • schlank = slank
  • schön = mooi
  • Haare und Gesicht beschreiben = haar en gezicht beschrijven
  • blond = blond
  • blonde Locken = blonde krullen
  • braune Augen = bruine ogen
  • die Augen = de ogen
  • die Augenfarbe = de oogkleur
  • die Hautfarbe = de huidskleur
  • die Locken = de krullen
  • dunkel = donker
  • dunkelblond = donkerblond
  • ein langer Bart = een lange baard
  • halblang = halflang
  • hell = licht
  • helle Augen = lichte ogen
  • keine Glatze = niet kaal
  • keine Locken = geen krullen
  • kein Bart = geen baard
  • kurz / lang = kort / lang
  • kurze, braune, glatte Haare = kort, bruin, steil haar
  • lockig = golvend / gekruld
  • rothaarig = roodharig
  • die Körperteile = de lichaamsdelen
  • das Auge / die Augen = het oog / de ogen
  • das Bein / die Beine = het been / de benen
  • das Gesicht = het gezicht
  • das Haar, die Haare = het haar
  • das Herz = het hart
  • das Ohr / die Ohren = het oor / de oren
  • der Arm = de arm
  • der Bauch = de buik
  • der Finger = de vinger
  • der Fuß / die Füße = de voet / de voeten
  • der Kopf = het hoofd
  • der Mund = de mond
  • der Rücken = de rug
  • der Zahn / die Zähne = de tand / de tanden
  • die Augenbrauen = de wenkbrauwen
  • die Hand / die Hände = de hand / de handen
  • die Lippen = de lippen
  • die Nase = de neus
  • die Kleidung = de kleding
  • Er trägt ein Hemd. = Hij draagt een overhemd.
  • Er/sie trägt eine blaue Jacke, eine Hose, eine Jeans, eine Jeansbluse, eine Baseballmütze, eine Strickjacke. = Hij/ze draagt een blauwe jas, een broek, een spijkerbroek, een bloes, een spijkerbloes, een baseballpet, een vest.
  • Er/sie hat ... an. = Hij/ze heeft ... aan.
  • Er/sie trägt ein rotes T-Shirt, ein Sweatshirt, ein Kleid,. = Hij/ze draagt een rood t-shirt, een sweatshirt, een jurk.
  • Er/sie trägt einen grauen Pullover, einen Hut, einen Rock, einen Schal, einen Mantel. = Hij/ze draagt een grijze trui, een hoed, een rok, een sjaal, een mantel.
  • Er/sie trägt schwarze Schuhe und schwarze Socken. = Hij/ze draagt zwarte schoenen en zwarte sokken.
  • Sie trägt eine Bluse. = Ze draagt een bloes.
  • Das Mädchen trägt Ohrringe, eine Kette und einen Ring. = Het meisje draagt oorbellen, een ketting en een ring.
  • Der junge Mann trägt eine moderne Brille. = De jonge man draagt een moderne bril.
  • Die Accessoires = De accessoires
  • der Knopf = de knoop
  • der Regenschirm = de paraplu
  • die Armbanduhr = het horloge
  • die Handtasche = de handtas
  • Sie trägt keine Brille. = Ze draagt geen bril.
  • Es ist aus Leder. = Het is van leer.
  • Das Material = Het materiaal
  • das Gold = het goud
  • das Leder: aus Leder = het leer: van leer
  • das Leinen: aus Leinen = het linnen: van linnen
  • das Metall: aus Metall = het metaal: van metaal
  • das Plastik: aus Plastik = het plastic: van plastic
  • das Silber = het zilver
  • der Stoff = de stof
  • die Baumwolle: aus Baumwolle = het katoen: van katoen
  • die Kunstfasern: aus Kunstfasern = de kunstvezels: van kunstvezels
  • die Wolle: aus Wolle = de wol: van wol