Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Duits Nederlands
  • im Berufsberatungszentrum = bij het centrum voor beroepskeuze
  • Ich möchte gern einen Termin vereinbaren. = Ik wil graag een afspraak maken.
  • Sie möchten sich neu orientieren. = U wilt zich heroriënteren.
  • Ich hätte gern ein Beratungsgespräch. = Ik zou graag een adviesgesprek willen.
  • Wie wäre es denn am Mittwoch um 10 Uhr? = Wat denkt u van woensdag om 10.00 uur?
  • Mittwoch passt mir leider nicht. = Woensdag komt me helaas niet uit.
  • Ich könnte Donnerstag zur gleichen Zeit. = Ik zou donderdag rond dezelfde tijd kunnen.
  • Und wie ist Ihr Name noch einmal? = En hoe was jouw naam ook alweer?
  • Melden Sie sich bitte bei Frau Kalle. = Meldt u zich alstublieft bij mevrouw Kalle.
  • Alles klar. = Duidelijk.
  • Auf Wiederhören. = Tot horens.
  • Guten Tag, Sie sprechen mit Frau Kalle. = Goedemiddag, u spreekt met mevrouw Kalle.
  • Einen Moment, bitte. = Een momentje alstublieft.
  • Ich verbinde sie. = Ik verbind u door.
  • Danke, dass Sie gewartet haben. = Bedankt voor het wachten.
  • Kann ich mit Frau Kalle sprechen? = Kan ik mevrouwe Kalle even spreken?
  • Vielen Dank für den Anruf. = Bedankt voor het telefoontje.
  • Bis morgen. = Tot morgen.
  • Ein Beratungsgespräch führen = Een adviesgesprek voeren
  • Ich mache gern... = Ik doe graag...
  • Ich bin stressbeständig. = Ik kan tegen stress
  • Mir gefällt = mij bevalt
  • Ich möchte gern = ik wil graag
  • Ich hätte Lust... = Ik zou zin hebben in...
  • Ich bin dafür = Ik ben ervoor
  • ich bin motiviert = ik ben gemotiveerd
  • Ich möchte lieber = Ik wil liever
  • Das gefällt mir besser. = Het bevalt me beter
  • Am liebsten mache ich... = Het liefst doe ik...
  • Das ist besser als... = Dat is beter dan...
  • Wäre es nicht besser... = Zou het niet beter zijn om...
  • Sie müssten/könnten... = U zou moeten / kunnen...
  • Das beste ist, wenn Sie... = Het beste is als u...
  • Es wäre besser, wenn... = Het zou beter zijn als u...
  • Machen sie doch... = Gaat u toch ... doen.
  • Wenn ich Sie wäre, würde ich... = Als ik u zou zijn, zou ik...
  • An ihrer Stelle würde ich... = In uw plaats zou ik...
  • Ich empfehle Ihnen... = Ik beveel u aan
  • Ich kann Ihnen empfehlen... = Ik kan u aanbevelen...
  • Können Sie das noch einmal sagen? = Kunt u dat nog een keer zeggen.
  • Können Sie das bitte wiederholen? = Kunt u dat herhalen.
  • Ich habe sie nicht verstanden. = Ik heb u niet begrepen.
  • Meinen Sie... = Bedoelt u...
  • Verstehe ich es richtig, dass... = Begrijp ik het goed...
  • Wie war dein Tag? = Hoe was jouw dag?
  • also = dus
  • Zusammenfassend kann ich sagen... = samenvattend kan ik zeggen...
  • Das verlief ganz gut. = Dat verliep best goed.
  • Ich bin froh... = Ik ben blij...
  • Im Allgemeinen lief das Gespräch gut. = Over het algemeen verliep het gesprek goed.
  • Mein Tag war richtig gut. = Mijn dag was echt goed.
  • Zum Glück = Gelukkig
  • Es war ein mieser / blöder Tag heute. = Het was een rotdag vandaag.
  • Mein Tag ist nicht so gut gelaufen. = Mijn dag is niet zo goed verlopen.
  • Mein Tag war nicht so erfolgreich. = Mijn dag was niet zo succesvol.
  • Bringst du mir ein/eine/einen ... mit? = Neem je voor mij een ... mee?
  • Für mich bitte ein/eine/einen... = Voor mij een...
  • Ich brauche ein/eine/einen ... = Ik heb een ... nodig.
  • Ich hätte gern... = Ik zou graag ... willen hebben
  • Ich möchte ein/eine/einen ... = Ich wil graag een ...
  • Ich nehme ein/eine/einen ... = Ik neem een ...
  • Ich würde noch etwas nehmen. = Ik zou nog iets willen nemen.
  • Ist das alles? = Is dat alles?
  • Möchtest du ein/eine/einen ...? = Wil jij een ...?
  • Möchtest du noch etwas? = Wil jij nog iets?
  • Soll ich etwas zu trinken holen? = Zal ik iets te drinken halen?
  • Sonst noch etwas? = Anders nog iets?
  • Und du? = En jij?