Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Duits Nederlands
  • sich benehmen = zich gedragen
  • dazu = daarbij
  • egal sein = niets uitmaken
  • der Flur = de gang
  • die Gegenwart = het heden
  • das Getränk = het drankje
  • die Insel = het eiland
  • sich lohnen = de moeite waard zijn
  • losgehen = beginnen
  • das Mal = de keer
  • Das Meer = de zee
  • reden = praten
  • reichen = voldoende zijn
  • richtig = goed
  • versuchen = proberen
  • abgedroschen = afgezaagd
  • das Abteil = de coupé
  • beseitigen = verwijderen
  • die Bezeichnung = de benaming
  • bitten = verzoeken
  • durchschnittlich = gemiddeld
  • ein Gespür haben für = een neus hebben voor / een neusje hebben voor
  • offenbar = blijkbaar
  • raten = adviseren
  • die S-Bahn = de sneltram
  • die Sicherheit = de veiligheid
  • sich schonen = zich ontzien
  • die Tüte = het zakje
  • die Verspätung = de vertraging
  • das Verständnis = het begrip
  • der Abiturient = de eindexamenkandidaat
  • die Anordnung = de verordening
  • die Behörden = de overheid
  • entscheidend = beslissend
  • die Erlaubnis = de toestemming
  • der Fehler = de fout
  • der Führerschein = het rijbewijs
  • die Geschwindigkeit = de snelheid
  • der Hersteller = de producent
  • irgendein = de een of ander
  • das Jahrzehnt = de tien jaar
  • die Menge = de grote hoeveelheid
  • der Stellenwert = het belang
  • die Umwelt = het milieu
  • der Wandel = de verandering
  • betonen = benadrukken
  • durchaus = absoluut
  • eben = nu eenmaal
  • einzeln = apart
  • etwa = bijvoorbeeld
  • schwer = moeilijk
  • sonst = anders
  • tatsächlich = inderdaad
  • wie = hoe
  • zweideutig = dubbelzinnig