- Duits Nederlands
- der Abschnitt = de periode
- aufregend = opwindend
- die Ausbildung = de opleiding
- die Bewerbung = de sollicitatie
- die Beziehung = de relatie
- brauchen = nodig hebben
- ehrgeizig = ambitieus
- die Entscheidung = de beslissing
- irgendwie = op de een of andere manier
- der Praktikant = de stagiair
- bekommen = krijgen
- beobachten = observeren
- bestätigen = bevestigen
- die Droge = de drug
- der Körper = het lichaam
- der Schlamm = de modder
- schließlich = ten slotte
- der Versuch = de poging
- zerstören = verwoesten
- zudem / außerdem = bovendien
- aufmerksam machen auf = wijzen op
- bisher = tot nu toe
- draußen = buiten
- sich eintragen = zich inschrijven
- der Erfolg = het succes
- kaum = nauwelijks
- laut = volgens
- niedrig = laag
- obdachlos = dakloos
- sogar = zelfs
- vergeblich = tevergeefs
- vermieten = verhuren
- weinen = huilen
- werben = reclame maken
- die Zahl = het aantal
- aber = maar
- sich beziehen auf = betrekking hebben op
- damals = toen
- die Ergänzung = de aanvulling
- das Geschäft = de winkel
- nur = alleen maar
- schließen = concluderen
- stattdessen = in plaats daarvan / in plaats van
- trotzdem = toch