Wozzol

Veuillez vérifier que la liste de vocabulaire est correcte avant de l'apprendre.

  • Duits Nederlands
  • Üblich = gebruikelijk
  • verrückt = gek
  • ständig = voortdurend
  • lustig = grappig
  • abklingen = verdwijnen
  • das Abseits = buitenspel
  • der Anrufbeantworter = antwoordapparaat
  • der Anrufer = beller
  • die Ausnahme = uitzondering
  • die Bestätigung = bevestiging
  • räumlich = qua plaats
  • der Regelverstoß = overtreding
  • das Revier = gebied
  • verpassen = missen
  • der Angehörige = familielid
  • die Bekanntschaft = kennis
  • das Defizit = tekort
  • die Entzugserscheinungen = ontwenningsverschijnselen
  • die Forschung = onderzoek
  • gefährden = in gevaar brengen
  • hemmen = remmen
  • vernünftig = verstandig
  • ansonsten = verder
  • die Bedeutung = belang
  • der Dschungel = oerwoud
  • erklären = uitleggen
  • das Frühstück = ontbijt
  • der Gegensatz = tegenstelling
  • die Glotze = tv
  • die Grundgebühr = basistarief
  • harmlos = onschuldig
  • plaudern = kletsen
  • stolpern = struikelen
  • zwecks = met het doel om
  • anregen = aanzetten / stimuleren
  • aufklären = informatie geven
  • beschissen = waardeloos
  • etwa = ongeveer
  • der Experte = expert
  • gucken = kijken
  • halt = nu eenmaal
  • der Jugendliche = jongere
  • Nachrichten = nieuws
  • der Quatsch = onzin
  • sich auseinandersetzen mit = zich bezighouden met
  • übersetzen = vertalen
  • das Verhältnis = verhouding
  • das Antlitz = gelaat
  • Bescheid sagen = vertellen
  • einladen = uitnodigen
  • fertig = klaar
  • das Klavier = piano
  • kuschelig = gezellig
  • laufen = hollen
  • die Moderatorin = presentatrice
  • passieren = gebeuren
  • die Quoten = kijkcijfers
  • stehen auf = goedvinden
  • unersetzlich = onvervangbaar
  • der Zweck = doel
  • allerdings = echter / zeker
  • der Alptraum = nachtmerrie
  • bevor = voordat
  • sich eignen = geschikt zijn
  • sich fürchten = bang zijn
  • der Kommerz = commercie
  • offenbaren = bekendmaken
  • quasi = als het ware
  • reizen = prikkelen / boeien
  • der Stoff = onderwerp
  • überlegen = overwegen
  • ungebremst = ongeremd
  • die Verhandlung = onderhandeling
  • bequem = comfortabel
  • derzeit = op het moment
  • der Drucker = printer
  • entlassen = ontslaan
  • erledigen = afhandelen
  • freilich = natuurlijk
  • das Gepäck = bagage
  • das Handy = mobieltje
  • jemals = ooit
  • der Schreibtisch = bureau
  • befördern = transporteren
  • nach Belieben = naar eigen goeddunken
  • bloß = alleen maar
  • gleichermaßen = in dezelfde mate
  • hinterlassen = achterlaten
  • klingeln = bellen
  • der Mülleimer = prullenbak
  • die Multiplikation = vermenigvuldiging
  • streicheln = aaien
  • ungeheuer = ongelooflijk
  • verschwenden = verkwisten
  • verwandeln = veranderen
  • die Aufmerksamkeit = aandacht
  • ausrüsten mit = voorzien van
  • der Bedarf = behoefte
  • eingehen = binnenkomen
  • die Erhebung = enquête
  • ermitteln = vaststellen
  • genügen = voldoende zijn
  • künftig = in de toekomst
  • die Lösung = oplossing
  • der Notarzt = arts op ambulance
  • im Schnitt = gemiddeld
  • sinken = dalen
  • sich verlassen auf = rekenen op